Waartegen het veel geroemde ‘hier en nu' uiteindelijk erg bleekjes zal blijken af te steken.

Door Jeroen Bol

De puriteinen steken in veel opzichten met kop en schouders boven de meeste van ons moderne Westerse christenen uit. Op zich genomen is dat een vervelende constatering. Vergeleken met deze christenen uit de eeuwen voor ons blijven velen van ons blijkbaar wat onder de maat. Velen van ons. Gelukkig niet iedereen. Een gunstige uitzondering is mijns inziens iemand als Joni Eareckson Tada, bij menigeen bekend als die moedige christin in die rolstoel. Meer over haar verderop in dit artikel. Joni een moderne puriteinse? Zelf zou ze dat vast niet beamen. Maar haar enorme volharding, haar diepe blijdschap in het geloof welke ze zich niet, ondanks heel moeilijke omstandigheden, laat afnemen, verraden onmiskenbaar puriteinse trekjes. Iemand als Joni beschaamt ons niet. Integendeel, ze is een lichtend voorbeeld van geloofsmoed. Een levend bewijs van de onvoorstelbaar grootse genade van God, waardoor christenen inderdaad meer dan overwinnaars mogen zijn.

Dát is wat de puriteinen ook vandaag de dag voor ons kunnen zijn: lichtende voorbeelden, een bemoediging om niet op te geven, een aansporing om niet bij de pakken neer te gaan zitten. Gewone mensen net als u en ik, die op ongewoon vastbesloten wijze ons zijn voorgegaan in dat hoge doel dat God met zijn kinderen heeft: gelijkvormig te worden aan zijn Zoon, de Heere Jezus. Voorbeelden dus. Dat is volgens mij ook wat de puriteinen zouden willen zijn voor ons, konden ze het zelf nog zeggen. Ongetwijfeld zouden ze ons wakker schudden en vermanen, maar tegelijk zouden ze ons bemoedigen vanuit die enorm overvloedige rijkdom van Gods genade die ze uit ondervinding hadden leren kennen. Ze zouden ons confronteren met Gods liefde én Gods heiligheid. Met Wet én met Evangelie. Met hemel én hel. Met de eer van God én de liefde voor de naaste.

Net als Joni wisten de puriteinen óver de omstandigheden van het moment, óver het hier en nu heen te blikken. Óver de verlamming heen. Voorbij dood, ziekte en vervolging en tegenwerking van allerlei aard de blik gericht op Jezus, de leidsman en voleinder van het geloof. De blik gericht op de eeuwige heerlijkheid (1 Petr. 5:10), op de onvergankelijke erfenis die in de hemelen voor Gods kinderen is weggelegd (1 Petr. 1:4) in plaats van je blind te staren op het ‘hier en nu'.

Profetisch peilen

Eén van de heel aantrekkelijke kanten van het Engelse puritanisme is de balans die we er bijna overal in aantreffen. Misschien is dit wel haar ‘handelsmerk'. Zowel theologie als leven, leer en praktijk, het weten en het toepassen, was bij het merendeel van hen op benijdenswaardige wijze in evenwicht. Kenden we daar maar wat meer van tegenwoordig! Het zou er anders uitzien in de Kerk. En wie weet ook wel in de samenleving.

Is deze soort dan volledig uitgestorven? Ik meen van niet. Ze zijn er inderdaad nog, moderne puriteinen. Mannen en vrouwen Gods die zich ook in deze (post)moderne tijd nog steeds laten inspireren door de unieke beweging die het puritanisme is geweest. Mag ik een aantal namen noemen? Dr. Martyn Lloyd-Jones, weliswaar overleden in 1981, maar via de niet aflatende stroom nieuwe boeken van zijn hand toch onmiskenbaar nog onder ons. En wát stond deze man niet volkomen met beide benen in deze moderne tijd. Weinigen hebben deze moderne tijd, haar denken en haar wegdrijven van de levende God weten te doorgronden zoals hij. Wie hier wat van proeven wil, verwijs ik graag naar de adembenemende tweedelige biografie over Martyn Lloyd-Jones van de hand van Iain Murray.1 Het is onvoorstelbaar wat je daarin aan staaltjes tegenkomt van Lloyd-Jones' vermogen om haarscherp te diagnostiseren waar de schoen al niet wringt in de sterk geseculariseerde cultuur van de twintigste eeuw. Typisch puriteins, dat profetisch peilen van de tijd waarin je leeft. En wie zich aan de hand van deze monumentale biografie verdiept in leven en werken van deze Spurgeon van de twintigste eeuw, krijgt tegelijk het hele panorama van de ontwikkelingen in de internationale evangelicale beweging van de jaren twintig tot de jaren tachtig voorgeschilderd. Ik geef toe, niet iedereen is even historisch geïnteresseerd. Maar wie dat wel in de genen heeft zitten, komt in deze fascinerende biografie ruimschoots aan zijn trekken. Overigens is er over deze boeiende prediker recent bij uitgeverij De Banier een uitstekend, beknopt boekje verschenen van de hand van Lloyd-Jones kenner ds. J. A. de Koeijer.2

Het ‘Daar en Straks'

Onlangs had ik het voorrecht de Amerikaanse auteur Jerry Bridges persoonlijk te mogen ontmoeten en spreken. Van de hand van deze bijbelleraar zijn verschillende in het Nederlands vertaalde boeken bij uitgeverij Novapres verschenen.3 En ook deze populaire auteur, die al jaren internationaal stafwerker is voor de Navigators, bleek tot mijn verrassing zijn inspiratie voor een niet onbelangrijk deel uit de geschriften van de oude Engelse puriteinen te putten. Opmerkelijk!

Een andere naam die in dit verband onvermijdelijk valt, is natuurlijk die van dr. J.I. Packer. Net als Lloyd-Jones wijst Packer onvermoeibaar en met veel verve en enthousiasme terug naar de oude Engelse puriteinen.4 Hiervan bent u al in verscheidene eerdere uitgaven van dit blad getuige geweest. Net als bij de puriteinen is ook bij Packer balans zijn handelsmerk. Bij hem treffen we telkens weer dat verlangen naar bijbels evenwicht aan, zonder dat hij water bij de wijn doet. En wanneer hij zaken aan de kaak stelt, streeft hij er toch altijd naar het slachtoffer van zijn kritiek recht te doen. Zo ook in het artikel over het eeuwig lot van de onbekeerden dat u vanaf pagina 79 in dit nummer aantreft. Al met al een ernstig onderwerp waarover we mijns inziens tegenwoordig veel te weinig horen. Als redactie hebben we gemeend er goed aan te doen ook een kort artikel van dezelfde auteur over de hemel in dit nummer op te nemen onder de titel "Gefascineerd door de hemel". Zo komen beide kanten van de medaille die "eeuwigheid" heet, aan de orde. Treffend hoe Packer daar opmerkt dat ook aan dit aspect van de eeuwigheid over het algemeen veel te weinig aandacht besteed wordt. Wat zijn we allemaal vaak niet druk met alles wat met het ‘hier en nu' te maken heeft. En ongemerkt gaan we er zo heel vaak aan voorbij dat het ‘daar en straks' eeuwigdurend zal blijken....

Verlamd en toch ook niet

In zijn artikel noemt Packer Joni Eareckson als één van de weinige hedendaagse engelstalige auteurs die hebben geschreven over de hemel. Van Joni verscheen in 1997 bij uitgeverij Barnabas de Nederlandse vertaling van Heaven: your real home. De Nederlandse titel luidt kort en bondig De hemel.5 Joni raakte in 1967 op 17-jarige leeftijd ten gevolge van een ongelukkige duik bijna volledig verlamd. Zij is gehuwd, dagelijks afhankelijk van haar rolstoel en de hulp van mensen om haar heen. Door Gods genade is ze een blij en zeer inspirerend christin. Joni heeft prachtig leren mondschilderen - de cover van het boek is door haar zelf ontworpen. Door middel van de door haar opgerichte organisatie JAF (Joni and Friends) zet ze zich op effectieve wijze in voor hulp aan gehandicapten en hun familie over de hele wereld. Al vele door de JAF ingezamelde rolstoelen hebben hun weg gevonden naar onder andere de armste delen van Afrika. Ik neem een uitgesproken biografisch gedeelte uit dit bijzondere boek over:

‘Francie, wil je dit in het archief doen en deze brief kopiëren?', zei ik tegen mijn secretaresse, zonder van mijn bureau op te kijken. ‘En, o ja', zuchtte ik, ‘zou je alsjeblieft de bedbank nog een keer willen uitklappen?' ‘Meen je dat? Nog een keer?'
‘Nog een keer.' Toen kreeg ik een blos op mijn gezicht en werden mijn ogen vochtig. Voor de vierde keer die dag moest ik uit mijn rolstoel getild en neergelegd worden. Ik moest uitgekleed worden om mijn korset losser te maken; een zwakke ademhaling, transpiratie, en een torenhoge bloeddruk gaven aan dat iets mijn verlamde lichaam knelde, erop drukte of erin stak. Mijn secretaresse veegde mijn tranen af en klapte de bedbank uit. Terwijl ze mijn lichaam draaide, mijn benen en heupen bekeek op rode of blauwe plekken, staarde ik wezenloos naar het plafond. ‘Ik wil ermee ophouden', mompelde ik. We konden niets vinden. Ze trok mijn kleren weer aan, hees me in mijn stoel en deed een stapje achteruit. Ik keek schaapachtig. ‘Waar moet ik heen om afstand te doen van deze stomme verlamming?' Francie schudde haar hoofd en grijnsde. Ze heeft het me honderden keren horen zeggen. Het is niets nieuws. Mijn handicap is soms een last. Terwijl ze de stapel brieven van mijn bureau pakte en op het punt stond te vertrekken, stopte ze en leunde tegen de deur. ‘Ik wed dat je nu al naar de hemel zou willen gaan. Je weet wel, net als Paulus zei: "Want hierom zuchten wij: wij haken ernaar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden."‘
Mijn ogen werden weer vochtig, maar dit keer waren het tranen van opluchting en hoop. ‘Ja, het zal fantastisch zijn.' Ik kon mijn werk niet meer oppakken. Ik moest steeds aan het vers denken, en ik fluisterde een gebed: ‘Ja Heere, ik kijk er naar uit volledig te zijn, een lichaam te hebben dat geen pijn zal kennen. Maar eerlijk gezegd wil ik het liefst een nieuw hart dat geen ontslag wil nemen en niet wil opgeven.' Ik zat daar en droomde wat ik duizend keer gedroomd heb: de hoop op de hemel. Ik trok mijn wil overeind, stelde mijn emoties opnieuw in en zette mijn gedachten op een rij. In gedachten herhaalde ik een stortvloed van andere beloften en richtte de ogen van mijn hart op onzichtbare, goddelijke werkelijkheden en toekomstige, goddelijke vervullingen. Ik richtte mijn aandacht op enkele hemelse coördinaten om mijn blik van mijn lichamelijke pijn af te wenden: Als Hij geopenbaard zal zijn, zullen wij Hem gelijk zijn.... Dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.... Er wordt gezaaid in zwakheid, en opgewekt in kracht ... een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u.... Indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen heersen.
Dat was alles wat ik nodig had. Ik opende mijn ogen en met een lach zei ik hardop: 'Kom haastiglijk, Here Jezus.'

Het tafereel dat ik beschreven heb, kan soms twee of drie keer voorkomen in een week. Een lichamelijke aandoening en emotionele pijn maken, eerlijk gezegd, deel uit van mijn dagelijkse beslommeringen. Maar ik blijf slechts op mezelf gericht, totdat ik een paar tranen gelaten heb, snikkend wat geklaagd heb, en daarmee basta. Ik heb lang geleden geleerd dat zelfmedelijden een dodelijke val kan zijn, en daarom vermijd ik het. Ik richt me snel op en ga verder.
Moeilijkheden zijn Gods manier om mij te helpen mijn geest op het hiernamaals te richten.5

Tot zover Joni.

Puriteinen

Ook Joni Eareckson maakt in haar boek over de hemel melding van verscheidene puriteinse auteurs die ze met instemming citeert, onder wie Samuel Rutherford en Jonathan Edwards.

Van de laatste kwam ik 25 pagina's schitterende gedachten over dit onderwerp tegen in deel twee van de bij The Banner of Truth uitgegeven verzamelde werken van Jonathan Edwards.6 Weinigen hebben mijns inziens zo diepgaand over dit fascinerende onderwerp nagedacht. Het is verrassend wat hij over dit thema te berde weet te brengen. Zijn gedachtengang is misschien niet altijd even gemakkelijk te volgen, maar enige inspanning loont hier ruimschoots de moeite. Hier mag je al lezend al iets proeven van de onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis die in de hemelen voor al Gods kinderen is weggelegd. Hieronder volgt een selectie uit Edwards' Miscellaneous Observations ("Diverse observaties").

Alles


Wanneer een christen sterft, heeft hij helemaal geen reden voor verdriet wanneer hij zijn vrienden en familie die hij liefheeft, achterlaat; want hij verlaat ze niet werkelijk, in Christus heeft hij ze nog steeds. Immers, alles in hen waar hij zo van houdt, en elke reden waarom hij van ze houdt, wordt in oneindig grote mate in Christus Zelf gevonden. Of het nu gaat om de warme intimiteit van vriendschap, enig volmaakt goed dat we in deze relaties ontvangen hebben, liefde die we voor onze geliefden ervaren, verwantschap die we beleven of wat ook maar aanwezig is als een logische reden voor onze liefde, dit alles wordt in oneindig grote mate in Christus Zelf gevonden. (...) Dankzij zijn eenheid met Christus bezit een gelovige werkelijk alle dingen. We weten dat duidelijk vanuit de Schrift. Maar dan mogen de volgende vragen gesteld worden: "op welke wijze bezit de gelovige alle dingen? Wat schiet hij er mee op? In welke opzichten is een echt christen dan zoveel rijker dan andere mensen?" Als antwoord op deze vragen zal ik u zeggen wat ik bedoel met ‘het bezitten van alle dingen'. Ik bedoel dit: De drieënige God, alles wat Hij is, alles dat Hij bezit, alles dat Hij doet, alles dat Hij heeft gemaakt of gedaan, het hele universum, lichamen en geesten, licht, hemel, engelen, mensen, en duivels, zon, maan, sterren, land en zee, vissen en vogels, al het zilver en al het goud, alle wezens die maar bestaan en alle volmaakte dingen die er zijn, dit alles is net zo goed eigendom van een christen als het geld in zijn portemonnaie, de kleren die hij draagt, het huis waarin hij woont of het eten op zijn tafel. Ja, dankzij zijn eenheid met Christus is dit alles in nog sterkere mate zijn eigendom, heeft hij er nog meer voordeel van dan wanneer hij er zelf naar believen het bevel over zou voeren. En dit alles dankzij de eenheid met Christus. Want Christus, die zeker al deze zaken bezit, is ook helemaal van de gelovige, zodat de gelovige inderdaad alles bezit. (...) Heel het universum is van hem, met dien verstande dat de christen niet de zorg heeft over het bestuur van dat ganse universum. Maar Christus, voor wie het bestuur hiervan geen probleem is, bestuurt het universum duizend keer beter dan de gelovige ooit zelf al de atomen van het universum zou kunnen besturen. En daar heeft de christen alleen maar veel voordeel bij. Alles wordt zo bestuurd door Christus dat het optimaal in het voordeel van de christen uitwerkt. (...) Bovendien zal voor de christen alles bestuurd worden naar zijn wil; want zijn wil zal zó samenvallen met Gods wil, dat hij liever heeft dat alles volgens Gods wil verloopt dan dat dingen anders zouden gaan. (...) Maar het is zeker dat de ware christen alle dingen zal bezitten; het is niet iets dat waarschijnlijk gebeuren zal, maar het is absoluut zeker. (...) Dit is het koninkrijk van Christus dat zo vaak beloofd wordt. Zij zullen met Christus als koningen heersen en alle dingen beërven die in Openbaring en op vele andere plaatsen aan de overwinnaars beloofd worden.7

Geen eindstation


Hieronder volgt een heel bijzonder gedeelte waarin Edwards op de voor hem kenmerkende wijze uiteenzet dat de hemel voor de christen geen statisch eindstation is. Bekend is de uitspraak "Het beste komt nog". Wanneer je onderstaand gedeelte op je in laat werken, kom je tot de conclusie: "Het moet eigenlijk allemaal nog beginnen". Lokkend en duizelingwekkend zijn de perspectieven die hij hier schildert. We denken vaak niet alleen weinig óver maar ook klein ván de hemel.

De verheerlijkte gelovigen zullen tot in eeuwigheid toenemen in heiligheid en blijdschap. Ik baseer dit op het feit dat het aantal van hun ideeën (gedachten) zal toenemen tot in eeuwigheid. Wanneer ze voor het eerst verheerlijkt worden, is het aantal van hun ideeën nog maar beperkt. En het is duidelijk dat de tijd zal komen dat ze zó lang in heerlijkheid geleefd zullen hebben dat de tijdspannes, elk afzonderlijk gelijk aan miljoenen aantallen miljoenen jaren, groter in aantal zullen zijn dan het aantal van ideeën dat ze hadden in het begin (van hun bestaan in de hemel - noot vertaler). Nu kunnen we er moeilijk vanuit gaan dat ze ooit volledig alles zullen vergeten wat zich in de hemel en in het gehele universum heeft afgespeeld gedurende die periode van miljoenen miljoenen jaren. En ongetwijfeld zullen ze in de eeuwigheid nooit vergeten wat zich heeft afgespeeld tijdens hun leven op aarde, de zonden waarvan ze zijn verlost, hun wedergeboorte, de omstandigheden die bijdroegen aan de werking van Gods genade in hun leven, de goede werken die hen navolgen, hun sterven, etc. Ongetwijfeld zullen ze zich immens veel zaken herinneren uit hun eerste zeventig jaar hier op aarde. En zo zullen ze ook tot in eeuwigheid niet vergeten wat zich door de eeuwen heen op aarde heeft afgespeeld met betrekking tot de Kerk, noch Gods wonderlijk voorzienig bestuur met betrekking tot de wereld in het algemeen. En zouden we ons dan kunnen voorstellen dat die grote en glorieuze zaken die zich gedurende miljoenen miljoenen eeuwen in de hemel hebben afgespeeld, uit hun bewustzijn zouden worden weggewist? Maar zelfs wanneer ze zich slechts één ding zouden herinneren van één zo'n lange periode, dan nóg zouden hun ideeën miljoenen malen groter in aantal zijn dan toen ze voor het eerst de hemel betraden. Dat is duidelijk; immers het aantal eeuwen zal miljoenen malen groter zijn dan het aantal van hun gedachten toen ze voor het eerst in de hemel kwamen. Hun kennis zal dus tot in eeuwigheid blijven toenemen. En wanneer hun kennis toe zal nemen, zal ook hun heiligheid toenemen. Want naarmate ze zullen groeien in kennis van God en zijn werken, des te meer zullen ze gaan zien van Gods uitmuntendheid en dienovereenkomstig zullen ze meer van Hem gaan houden. En hoe meer ze van God zullen houden, des te meer vreugde en genot ze in Hem zullen scheppen.8

In de hemel is het precies andersom dan hier op aarde, want daar wordt alles in de loop van de tijd steeds jonger en jonger, dat wil zeggen krachtiger, sterker, actiever, tederder en mooier.9

De meer volkomen perfecte staat van Gods volk, van de kerk, zal realiteit worden na de opstanding; en nu is alles daar naar toe aan het groeien, alles bereidt zich hierop voor. Alles wat nu in de wereld gebeurt, is slechts een voorbereiding daarop.10

De vriendschap van Christus


Hieronder snijdt Edwards dan weer iets heel anders aan. Hij zet enkele gedachten uiteen over de wonderbaarlijke vriendschap van Christus, die de gelovigen in de hemel wacht. Wat een bevoorrecht soort is de ware christen! In hoeverre zijn we ons dit eigenlijk werkelijk bewust?

Wanneer de christenen naar de hemel gaan, zullen ze niet alleen Christus zien en met Hem te maken hebben als onderdanen en dienaren, met Hem als een heerlijke en genadige Heer en Koning, maar Christus zal op heel ongedwongen en vertrouwelijke wijze met hen omgaan als vrienden en broeders. Dit kunnen we concluderen uit de manier waarop Christus hier op aarde met zijn discipelen omging. Hoewel Hij Heer en Meester was van de discipelen en hun diepe respect voor Hem en hun aanbidding niet weigerde, neen die zelfs van hen eiste, toch behandelde Hij hen niet zoals aardse vorsten gewoon zijn te doen met hun onderdanen. Hij hield ze niet op ijzige afstand, maar telkens opnieuw ging Hij uiterst vriendelijk met ze om als met broeders, of zoals een vader omgaat met zijn kinderen.

 (...) Wanneer gelovigen naar de hemel gaan, zal Christus hen gelijkvormig maken aan Zichzelf; Hij zal hen zijn heerlijkheid geven; ze zullen in bepaalde mate gelijkvormig gemaakt worden aan Hem; na de opstanding zullen hun lichamen gelijkvormig worden gemaakt aan zijn verheerlijkt lichaam. Toen Christus naar de hemel ging, troostte Hij zijn discipelen met de belofte dat Hij na een tijd zou komen en hen tot zich zou nemen, en dat ze dan weer bij Hem zouden zijn. En we moeten niet denken dat de discipelen, toen ze de hemel binnen gingen, tot de ontdekking kwamen dat Hij meer gereserveerd was naar hen toe en meer afstand van hen hield. Het feit dat ze Hem aantroffen in een toestand van oneindige heerlijkheid, veranderde niets in zijn omgang met hen. Nee, Hij omarmde hen als vrienden, Hij heette hen welkom in het huis van zijn en hun Vader. Hij heette hen welkom in de heerlijkheid waarvan ze nu allen deel uit mochten maken. De discipelen die hier in deze wereld zijn vrienden geweest waren, die hier met Hem samen geweest waren, samen met Hem geleefd hadden, samen verdriet en moeilijkheden hadden doorstaan, dezelfde discipelen heette Hij nu welkom in de rust; nu mochten ze dan delen in zijn heerlijkheid, nu leidde Hij ze binnen in het Vaderhuis met de vele woningen en liet hen al zijn heerlijkheid zien. Zoals Hij ook gebeden had in Joh. 17:24: "Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt - Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt vóór de grondlegging der wereld." En ongetwijfeld ontspon zich een zeer aangename en ongedwongen conversatie tussen Christus en zijn discipelen toen ze elkaar ontmoetten in de rust en glorie waar ze nu gezamenlijk deel van uit mochten maken. Christus nam ook niet meer afstand van zijn discipelen na zijn verheerlijking op de berg. Evenmin na zijn opstanding. Hij zal het ook niet doen wanneer Hij in de hemel verheven zal zijn boven alle naam.11

Alle tranen afwissen

Tenslotte dan een gedeelte waarin Edwards handelt over aardse vriendschappen die, óver het graf heen, in de hemel gecontinueerd zullen worden. Een heel troostrijk gedeelte voor een ieder die geliefden naar het graf heeft moeten brengen die in Christus gestorven zijn.

Zullen de gelovigen, wanneer ze naar de hemel gaan, enige bijzondere troost ontvangen doordat ze hen opnieuw zullen ontmoeten die ook hier op aarde hun christenvrienden waren? Dat dit inderdaad het geval is, kunnen we duidelijk afleiden uit 1 Thess. 4:13,14 en wat verder volgt: "Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere (mensen), die geen hoop hebben. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem." Het lijkt me dat de apostel hier als troost voor hen die nu in de rouw zijn, niet alleen opmerkt dat hun vrienden die hun ontvallen zijn weliswaar dood, maar toch gelukkig zullen zijn; dat ze inderdaad niet louter dood zijn, maar dat ze zullen opstaan uit de dood. Nee, de troost die de apostel hier aanreikt gaat veel verder. Dat blijkt duidelijk uit zijn manier van spreken hier: "God zal hen wederbrengen met Hem". Christenen rouwen wanneer hun geliefden, hun beste vrienden gestorven zijn; want ze zijn weg, van hen gescheiden. Maar wanneer ze uit de dood opstaan, zal God hen weer met hen verenigen. En dit wordt verder bevestigd door wat we lezen in de verzen die hierop volgen, met name in de verzen 17 en 18: "Daarna zullen wij levenden, die achterbleven, samen met hen in een oogwenk weggevoerd worden, de Heere tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Heere wezen. Vertroost elkander dus met deze woorden". Het is duidelijk dat de apostel hier duidelijk wil maken dat wanneer christenen in rouw zijn, ze elkaar moeten vertroosten door te denken aan het feit dat ze ná dit leven opnieuw met hun overleden vrienden en geliefden in een verheerlijkte en uiterst blijde staat verenigd zullen worden.12

Vriendschap op een hoger plan


Na deze opmerkingen over het eeuwig voortbestaan van de tijdelijk door de dood onderbroken banden van vriendschap onder christenen, gaat Edwards nog een stapje verder en werkt hij de gedachte uit dat christelijke vriendschappen niet alleen vóórt zullen duren, maar in de hemel ook nog eens op een hoger plan zullen worden gebracht. Zoals alles in de hemel van de ballast van zonde en onvolkomenheid ontdaan zal worden, geldt dat ook voor zoiets als vriendschapsbanden. Fascinerend hoe Edwards vervolgens beschrijft hoe de kwaliteit van de vriendschap dan volgens hem inderdaad op een nog veel hoger plan wordt gebracht. Alles loopt uit op voltooiing, op volmaaktheid, ook de diepe banden die christenen al in dit leven met elkaar kunnen hebben.13 Nog één keer het woord aan Edwards:
(...) De dood maakt dus geen einde aan zulke vriendschap, noch kan ze een einde maken aan de vreugde en voldoening die vrienden en geliefden in elkaar beleven.14

Vertaling citaten Jonathan Edwards: J.J.M. Bol.


1. Iain H. Murray, D. Martyn Lloyd-Jones, The First Forty Years 1899-1939 [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1982].
Iain H. Murray, D. Martyn Lloyd-Jones, The Fight of Faith 1939-1981 [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1990].
2.
Ds. J.A. De Koeijer, Ontmoeting met Dr. D. Martyn Lloyd-Jones [Utrecht: De Banier, 1998]1. .
3. Jerry Bridges, Inzet en Genade [Apeldoorn: Novapres, 1994].
Jerry Bridges, God Vrezen met Blijdschap [Apeldoorn: Novapres, 1998].
4. J.I. Packer, Geen zee te hoog, [Heerenveen: Barnabas, 1997].
5. Joni Eareckson Tada, De Hemel, [Heerenveen: Barnabas, 1997]; citaat pp. 183-184.
6. The Works of Jonathan Edwards Vol. 2, [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1974].
7. Ibid., p. 617.
8. Ibid., p. 618.
9. Ibid., p. 619.
10. Ibid., p. 624.
11. Ibid., p. 623.
12. Ibid., p. 625.
13. Ibid., loc. cit.
14. bid., loc. cit.

© George Whitefield Stichting 1998.