John Owen 

John OwenDe zonde heeft verwoesting in de wereld veroorzaakt. Ze heeft de volken in de wereld disharmonie en verdeeldheid gebracht. Maar in Zijn wijsheid en soeverein welbehagen heeft God Zijn Zoon, Jezus Christus, aangewezen als het middel om alle dingen weer op te richten. Het is Zijn werk om alle dingen in eenheid en harmonie in Zichzelf te vergaderen. Paulus beschrijft dit vergaderen in een van alle dingen in Christus in zijn brief aan de Efeziers (Ef. 1:18-20). Zullen we dit begrijpen, dan moeten we enkele dingen duidelijk maken.

Het eerste is dat God al het bestaan in Zichzelf heeft. Hij noemt Zichzelf de ‘IK ZAL ZIJN' (Ex. 3:14). In Hem waren alle dingen verborgen aanwezig voordat ze werkelijk bestonden. Dus zijn alle dingen ‘uit Hem, en door Hem, en tot Hem' (Rom. 11:36). Bovendien is Zijn eigen bestaan goedheid zelf. In Zijn goedheid schenkt God ons de vruchten van Zijn goedheid. Het eerste wat we dus over God leren, is dat Zijn oneindig Wezen en Zijn oneindige goedheid verenigd zijn in een natuur, die zowel mededeelzaam als onafhankelijk is. (zie Hebr. 11:6).

 

In deze staat van oneindig, eeuwig zijn en oneindige, eeuwige goedheid was God, voordat Hij iets door Zijn wijsheid of kracht in het leven had geroepen, eeuwig in Zichzelf alles wat Hij tot in alle eeuwigheid zal en kan zijn. Want waar oneindig zijn en oneindige goedheid zijn, daar is oneindige zaligheid en oneindig geluk. Niets kan toegevoegd worden om Hem zaliger en  gelukkiger te maken. God is altijd Dezelfde. Dat is zijn Naam. ‘Maar Gij zijt Dezelfde' (Ps. 102:28) Alle bestaande dingen voegen niets aan God toe; ook veranderen ze Hem niet. Zijn zaligheid, geluk en zelfgenoegzaamheid, alsmede Zijn andere oneindige volmaaktheden waren zowel voor als na de schepping van alle dingen absoluut hetzelfde. Niets wat Hij in het leven riep voegde ook maar iets aan Zijn oneindige zaligheid en aan Zijn oneindig geluk toe.

 

In het Wezen Gods zijn drie Personen, Vader, Zoon en Heilige Geest en in hun liefde en gemeenschap met elkaar ligt al het geluk en de zaligheid van God. Voordat er dus in de schepping enige openbaring van God was, was God, in Zijn oneindig Wezen en in Zijn oneindige goedheid, eeuwig zalig in het kennen en genieten van Zijn eigen Wezen en in het bestaan ervan in de drie onderscheiden Personen van de Godheid.

 

Deze God schiep in Zijn oneindig Wezen en in Zijn oneindige goedheid, naar Zijn eigen wil en welbehagen, geleid door oneindige wijsheid en in staat gesteld door de almachtige kracht, alle dingen. En aan alle schepselen schonk Hij een eindig, begrensd en afhankelijk bestaan. God schiep alle dingen en gaf hun leven en bestaan uit niets. Hij sprak het woord en ze ontstonden. En Hij zag dat ze ‘zeer goed' waren. (Gen. 1:31). In de schepping wordt dus de oneindige goedheid, wijsheid en kracht heerlijk geopenbaard. In deze staat waren alle geschapen dingen op God Zelf aangewezen op de genade van Zijn instandhouding en op Zijn kracht. Hun voortdurende afhankelijkheid van God was krachtens het principe dat God in hun natuur plantte, zodat ze zouden beantwoorden aan het doel waarvoor ze gemaakt waren. (..)

 

God gaf de mens  macht en heerschappij over alle dingen hier beneden om ze allemaal te gebruiken om God te verheerlijken. Door het juiste gebruik van de schepping door de mens en door God te danken voor alles wat Hij voor zijn gebruik had geschapen, ontving God eer van het dier en zelfs van de onbezielde schepping. De engelen hadden dezelfde heerschappij over de hemel en geestelijke lichamen die God voor hun geluk en hun ten goede had geschapen, zodat door studie en gebruik ervan God eer en lof zou ontvangen niet alleen van de engelen, maar ook van de voorwerpen van hun lof. (..)

 

Deze vereniging tussen de twee geslachten van God werd door de zonde verstoord en ontbonden. Een deel van het hemelse en het hele aardse geslacht waren niet langer afhankelijk van God en omdat ze niet langer op Hem als hun Hoofd gericht waren, twistten ze met en leefden ze in vijandschap onder elkaar. Om te laten zien dat het goede ervan verloren was gegaan, vervloekte God de aarde met alles wat erin was, want het was allemaal aan de mens onderworpen toen hij nog niet van God was afgevallen. Maar God vervloekte niet de hemelen die aan de engelen onderworpen waren, omdat er slechts enkele van hen tegen God opstonden. De overige engelen die niet in opstand kwamen, bleven in hun hemelse staat leven. Maar de mensheid was in haar geheel van God afgevallen. De engelen die zondigden, verwierp God volkomen en voor eeuwig als voorbeeld van Zijn gestrengheid. Maar God wilde niet het hele menselijke geslacht verwerpen. Hij besloot een aantal van hen te redden naar de verkiezing van Zijn genade.

 

Maar het was niet  Gods bedoeling om hen in hun vroegere staat terug te brengen, tot twee onderscheiden geslachten die elk rechtstreeks afhankelijk van Hem waren. In plaats daarvan was Hij voornemens om hen beiden tot een te vergaderen, onder een nieuw Hoofd, door Wie de engelen voor zondigen bewaard zouden blijven en de uitverkorenen, die uit het menselijk geslacht verkoren waren, verlost zouden  worden van de vloek die de zonde op hen had gebracht. Intussen laat Hij hen in hun verschillende en onderscheiden woonplaatsen wonen. (Ef.. 3:15)

 

Dit is het wat Paulus in de brief aan de Efeziers leert. Hij vertelt ons ‘dat in de bedeling van de volheid der tijden' Hij ‘wederom alles tot een in Christus' zal vergaderen, beide dat in de hemel is en dat op de aarde is - in Hem' (Ef.. 1:10). Kolossenzen 1 vers 20 vertelt ons dat God ‘alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, door Hem (Christus), hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn, hebbende vrede gemaakt door het bloed Zijns kruises.'.

 

Dit nieuwe Hoofd, in Wie God voornemens was alle dingen in de hemel en op aarde tot een geslacht te vergaderen, en van Wie alle dingen afhankelijk zijn en door Wien ze samengehouden zouden worden, is Jezus Christus, de vleesgeworden Zoon van God (1 Kor. 11:3; Ef. 1:22-23). Deze heerlijkheid was voor Hem bewaard. Er was niemand anders die voor dit heerlijk werk goed genoeg of voldoende geschikt was (Kol. 1:17-19). Om Christus in staat te stellen dit werk uit te voeren, werd Hem alle macht in hemel en op aarde, alle volheid van genade en heerlijkheid gegeven. God onderhoudt Zich nu met Zijn nieuwe geslacht alleen door hun nieuwe Hoofd, Jezus Christus. In Hem wordt dit nieuwe geslacht samengehouden, van Hem zijn al Zijn leden afhankelijk; aan Hem zijn ze onderwerping verschuldigd. In hun relatie met Hem ligt alle vrede, elke eenheid en harmonie onder elkaar. Dit is het wat Paulus bedoelt met dat God ‘alle dingen verzoent' of ‘alle dingen tot een vergadert' door Christus.

 

Maar Christus handelt met elk deel van het nieuwe geslacht afzonderlijk. De mensheid had verlossing en genade nodig. De engelen niet. De goede engelen werden in heerlijkheid bevestigd. Wij niet en dat zullen we ook niet totdat we naar de hemel gaan. Christus nam onze natuur in vereniging met Zijn eigen natuur aan opdat Hij haar zou herstellen, zodat ze weer kan leven om God te verheerlijken. Maar Hij nam niet de natuur van mensen aan (Hebr. 2:14-16). Hij maakt ons een met Hem door Zijn Geest Die ons verheft tot een waardigheid en eer die ons geschikt maken om in een geslacht gemeenschap met de engelen te hebben. Als Hoofd van dit nieuwe geslacht, waaronder zowel engelen als verlosten, is Christus buitengewoon heerlijk - ver boven ons verstand. Niettemin zal het volgende ons helpen om iets van Zijn heerlijkheid in dit werk te zien.

 

Christus' heerlijkheid wordt gezien in het feit dat Hij alleen geschikt en bekwaam was om het Hoofd van dit nieuwe geslacht te zijn. Hij alleen kan het gewicht van deze heerlijkheid dragen. Geen schepsel was geschikt om tot Hoofd van Gods nieuwe schepping gemaakt te worden en alle dingen van Hem afhankelijk te doen zijn, zodat er tussen God en het schepsel geen verbinding zou zijn dan door Hem alleen. Wanneer de Heilige Geest dus deze heerlijkheid aan Christus toeschrijft, beschrijft Hij Hem als 'het Afschijnsel van des Vaders heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid Die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht' (Hebr. 1:3). ‘Hij is het Beeld des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller creaturen. Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. En Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem' (Kol. 1:15-17) Alleen Christus, en niemand anders, was geschikt om deze heerlijkheid te dragen en hoog te houden. De heerlijkheid van Zijn Persoon is zodanig dat de zaligheid van alle schepselen afhangt van het gericht zijn op Hem in Zijn heerlijk ambt als Hoofd van het nieuwe geslacht in hemel en op aarde. Dit is dus de heerlijkheid die God voornemens was om aan Zijn enige vleesgeworden Zoon te geven. Hier hebben we een blik in Gods plan om Zich in de vleeswording van Christus te verheerlijken. Gods plan was dat Zijn eeuwige, eniggeboren Zoon mens zou worden.

 

Wat wilde God met dit onbevattelijke werk van wijsheid, liefde en macht tot stand brengen? Door de vleeswording van Christus wilde God allereerst de gemeente door het offer van Zijn Zoon verlossen. Maar er is een grotere reden voor de vleeswording van Christus, een die zich richt op de heerlijkheid van God, namelijk dat Hij ‘alle dingen tot een zou vergaderen' in Christus. De hele schepping, in het bijzonder die welke voor altijd gezegend zou worden, zou een nieuw Hoofd gegeven worden. Uit Hem zou dit nieuwe geslacht alle genaden toevloeien en van dit nieuwe geslacht zou aanbidding, eer en dankbaarheid naar Hem terugvloeien. Alles wat God dit nieuwe geslacht zou schenken, zou via Christus gaan. Wie kan de goddelijke schoonheid, orde en harmonie van alle dingen in dit nieuwe geslacht onder haar nieuwe Hoofd Jezus Christus beschrijven? De vereniging en gemeenschap tussen engelen en mensen, de orde van het hele geslacht in hemel en op aarde, het schenken van leven, genade, kracht, barmhartigheid en troost aan de gemeente en alle dingen die tot eer van God bestuurd worden, zijn allemaal afhankelijk van Jezus Christus. God bedoelde deze heerlijkheid voor Zijn vleesgeworden Zoon en het was de grootste, de hoogste eer die Hem gegeven kon worden. Wanneer we meer over deze heerlijkheid van Christus en over de wijsheid Gods in het wederoprichten van alle dingen in Christus nadachten, wat zouden we dan des te ijveriger zijn in het vervullen van onze plicht en wat zouden we dan met dankbaarheid vervuld zijn vanwege het heerlijke voorrecht om in dit nieuwe geslacht te zijn!

 

De Heere Christus wordt in het bijzonder verheerlijkt in het herstel van het schenden van de heerlijkheid van God in de schepping door de zonde. Wat waren alle dingen schoon en geordend toen ze in afhankelijkheid van God leefden en zich bewogen. Maar de zonde verwoestte deze orde en harmonie. Maar alles is hersteld en goedgemaakt in dit wederoprichten van alles dingen in ons nieuwe Hoofd Jezus Christus. Nu is de goddelijke schepping schoner gemaakt dan hij ervoor was. De hele schepping zucht dus omdat ze naar het heerlijk herstel van alle dingen verlangt.

 

In dit werk van het wederoprichten is Christus ook heerlijk, omdat Hij als de enige Weg is aangewezen waardoor al de schatten van de oneindige wijsheid Gods jegens Zijn schepselen geopenbaard zijn. In de eerste schepping was de oneindige wijsheid  de onafscheidelijke  metgezel van oneindige macht. ‘Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt'. Maar toen de gevolgen van deze goddelijke wijsheid door de zonde werden geschonden, waren er grotere schatten van wijsheid nodig om de aangerichte schade te herstellen. En in dit wederoprichten van alle dingen in Christus toonde God wat Hij van plan was te doen om het met Zijn schepselen in orde te maken. Door alle dingen onder een Hoofd te herstellen, werd de veelvuldige, onnaspeurlijke wijsheid Gods aan de engelen zelf bekendgemaakt (Ef. 3:10). Ze konden zich voorheen niet voorstellen wat God van plan was te doen nadat de zonde in de wereld gekomen was en  hoe God de schade die de zonde teweeg had gebracht, zou herstellen. Maar door dit voornemen om alle dingen in Christus te vergaderen, werd de veelvuldige wijsheid Gods aan hen bekendgemaakt. Dus ‘zijn in Christus' al de schatten der wijsheid verborgen en worden ze door Hem heerlijk tentoongespreid.' (Kol. 2:3) Hierin is en zal Hij voor altijd heerlijk zijn.

 

De heerlijkheid van Christus wordt ook gezien in de stabiliteit en vastheid die aan de hele nieuwe schepping is gegeven. De eerste schepping was heerlijk. Maar alles was afhankelijk van God onder een verbond van gehoorzaamheid. Alles werd door de zonde van engelen en mensen omvergeworpen. Maar nu wordt alles wat bij deze nieuwe schepping behoort, zowel elke gelovige in de wereld als de engelen in de hemel die onder dit ene Hoofd zijn vergaderd, er onfeilbaar voor bewaard dat ze ooit weer door de zonde verwoest worden. In dit nieuwe Hoofd is alles ‘bevestigd, versterkt en gefundeerd.' (1 Petr. 5:10)

© 2002 George Whitefield Stichting