De auteur is hervormd predikant te Elspeet. Hij promoveerde op 11 oktober 1999 aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken te Apeldoorn. Zijn proefschrift had als titel ‘Die mij heeft liefgehad'. De betekenis van de gemeenschap met Christus in de theologie van John Owen (1616-1683). Een handelseditie verscheen bij uitgeverij Groen te Heerenveen, p.b. 461 pagina's, ƒ49,95.

De betekenis van de gemeenschap met Christus in de theologie van John Owen

Dr. P. de Vries

Inleiding

Met Augusti­nus, Calvijn en Edwards mag Owen tot de aller­groot­ste theolo­gen uit de kerk­geschiedenis worden gerekend.
1 Wat hen met elkaar verbindt, is dat zij de zaligheid van de mens enkel en alleen toeschrij­ven aan het werk van de Drie-enige God. Owen werd geboren in 1616. Hij overleed op 24 augus­tus 1683.2 Twee dagen vóór zijn dood schreef hij aan zijn vriend Charles Fleetwood:Ik ga naar Hem van Wie geldt dat mijn ziel Hem heeft liefgehad, of nog beter, naar Hem Die mij heeft liefgehad met een eeuwige liefde; dat is de gehele grond van al mijn troost. (...) Ik verlaat het schip van de kerk in een storm3, maar wan­neer de grote Loods aan boord is, zal het verlies van een arme onderroeier van weinig betekenis zijn.4

Op de dag van zijn overlijden kwam William Payne aan wie hij de uit­gave van zijn werk Medita­ti­ons and Discourses on the Glory of Christ had toever­trouwd, hem ‘s morgens vertellen dat het werk reeds ter perse was ge­gaan.
5 Owen antwoord­de daarop: Ik ben blij het te horen, maar, o broe­­der Payne, de lang verwachte dag is uiteindelijk gekomen, waarop ik die heerlijkheid op een andere manier zal zien dan ik ooit tevoren heb gedaan, of in staat was te doen in deze wereld.6

In dit artikel geef ik geen uitvoerige levensschets van Owen. Wel wil ik een paar momenten uit zijn leven noemen. Owen werd geboren in een predikantsgezin. Zijn vader diende de Church of England, maar wenste dat deze in liturgie en kerkregering verder hervormd zou worden. Owen heeft zijn vader getypeerd als een getrouw arbeider in de wijngaard des Heeren en een man van puriteinse overtuigingen.
7 Tijdens zijn studie te Oxford werd Owen uit innerlijk overtuiging voor de puriteinse beginselen gewonnen. Gezien het kerkelijke klimaat dat toen in Oxford heerste, moest hij daar zijn studie afbreken. Naar het leek werd zo de weg naar een vooraanstaande plaats in kerk en samenleving afgesloten. Na een tweetal adellijke families als huisprediker gediend te hebben vestigde Owen zich in Londen. Tijdens zijn verblijf te Londen kerkte hij samen met een neef geregeld bij Edmund Cala­my, de rector8 van St. Mary's Church, Al­der­man­bury. Toen Owen daar op een keer weer naar de kerk wilde gaan, bleek Cala­my verhinderd te zijn. Zijn neef wilde daarop het kerk­gebouw ver­laten om in de nabijgelegen St. Michaels Church Art­hur Jackson te be­luiste­ren. Owen besloot echter te blijven. Een dorps­predikant, wiens identi­teit Owen nooit heeft kunnen achterhalen, pre­ekte over de woor­den uit Mat­theüs 8 vers 26: "Wat zijt gij vreesachtig, gij kleingelo­vigen". Zo verdwenen Owens twijfels of hij zelf wel wedergeboren was en ont­ving hij de zekerheid dat God hem tot Zijn kind had aange­nomen.De politieke en kerkelijke situatie veranderde in zeer korte tijd drastisch. Het parlement kwam in botsing met de koning en schafte in 1643 het episcopaat af. Voor Owen werd zo de weg naar het predikantschap geopend. Als predikant diende Owen een tweetal gemeenten. Kort voor­dat hij Ford­ham verliet, werd Owen uitgenodigd voor het La­ger­huis te preken. De preek, gehouden op 29 april 1646 met als tekst Han­delingen 16 vers 9, werd uitgegeven onder de ti­tel A Vision of Un­chan­ge­able, Free Mercy.9 In zijn tweede gemeente Coggeshall kwam Owen in contact met Oliver Cromwell. Steeds meer werd deze generaal de feitelijke machthebber van het land. Cromwell en Owen hebben nauw samengewerkt en voelden zich tot elkaar aangetrokken. Later is de vriendschap wat bekoeld, omdat Owen afwijzend stond tegenover het aanbod van de koningskroon aan Cromwell. Owen heeft Cromwell op veldtochten naar Ierland en Schotland begeleid als legerprediker. Mede dankzij zijn connecties met Cromwell werd hij eerst tot Dean van Christ Church in Oxford benoemd, en later ook nog tot vice-kanselier van de gehele universiteit. Zo kreeg de man die Oxford vanwege zijn puriteinse principes had moeten verlaten, leidinggevende functies aan dezelfde universiteit.Met het herstel van de monarchie in 1660 kwam er een einde aan Owens academische loopbaan. Het rest van zijn leven zou hij zich inzetten voor het protestantse karakter van Engeland en voor godsdienstvrijheid voor orthodoxe protestanten die vanwege hun geweten buiten de Church of England waren komen te staan. In tal van geschriften heeft Owen zijn visie op de kerk, de overheid en hun onderlinge verhouding uiteengezet. Naast het schrijven van vele boeken diende Owen een gemeente, die volgens de beginselen van het con­gregationalisme was gevormd. Met name tot 1673 kwamen de leden daarvan vrijwel uitsluitend uit de hogere kringen. In dat jaar verenigde Owens gemeente zich met een andere congregationalistische gemeente.Ook na het herstel van de monarchie hield Owen contact met vooraanstaande regeringspersonen, onder wie de koning zelf. Dat blijkt uit het volgende. Charles II kwam ter ore dat Owen wel onder het gehoor kwam van Bunyan, een ketellapper zonder enige academische achtergrond. Op de vraag van Charles II wat hem als academisch gevormd man bewoog bij een dergelijke prediker te gaan luisteren, gaf Owen het volgende antwoord: "Moge het uwe majesteit behagen, indien ik de gaven om te predi­ken van de ketel­lapper zou kunnen bezitten, zou ik graag van al mijn ge­leerdheid afstand doen".10Owen voelde zich eensgeestes met Bunyan en diens prediking, maar besefte dat hij de gave miste om zaken zo eenvoudig te verwoorden als Bunyan dat kon. Wie de geschriften van Owen en Bunyan met elkaar vergelijkt, zal zowel het één als het ander beamen.

De betekenis van de gemeenschap met Christus in Owens theologie

Over geen onderwerp heeft Owen met zoveel vreugde geschreven als over de gemeenschap met Christus.
11 Owen maakt nog een onderscheid tussen de vereniging en de gemeenschap met Christus. Een christen wordt bij zijn wedergeboorte met Christus verenigd. Vanaf dat moment ligt zijn staat vast. Vervolgens beoefent hij gemeenschap met Christus. Van de kant van de christen is die gemeenschapsbeoefening de ene keer sterker dan de andere keer. Heel Owens oeuvre is doortrokken van het thema van de gemeenschap met Christus. Dat neemt niet weg dat een aantal boeken in dit verband van bijzonder belang zijn, en wel A Declara­tion of the Glori­ous Mystery of the Per­son of Christ, Me­di­ta­ti­ons and Dis­courses on the Glory of Christ, Meditati­ons and Dis­c­our­ses on the Glo­ry of Christ ap­plied unto Unconverted Sinners and Saints under Spiritual Decays, On Commu­nion with God the Father, Son and Holy Ghost en A Vindi­cation of some passages in a Dis­course concer­ning Com­mu­nion with God.De gemeenschap met Christus is niet alleen een gemeenschap in geloof, maar ook een gemeenschap in liefde. Op zeer gevoelvolle wijze weet Owen over deze liefdesgemeenschap te spreken. Gebruikmakend van beelden uit onder andere het boek Hooglied vergelijkt hij de verhouding tussen Christus en de Zijnen met die tussen man en vrouw. Uiteindelijk is de band tussen Christus en Zijn kerk nog dieper dan die tussen man en vrouw in het huwelijk. Christus faalt nooit. De band met Hem wordt zelfs door de dood niet verbroken. Zijn liefde is een eeuwige liefde. Wij merken bij Owen hier de doorwerking van de bruidsmystiek van Bernard van Clairvaux. Evenals Calvijn had Owen grote waardering voor deze middeleeuwse theoloog. Owen spreekt over Christus niet alleen als het voorwerp van geloof, maar ook van liefde en van verheuging. Owen heeft het gevoel niet in zijn omschrijving van het geloof opgenomen. Wel is hij ervan over­tuigd dat het geloof altijd in meer of mindere mate met gevoel gepaard gaat. In de preek The Strength of Faith stelt hij dat de ziel haar gevoel bevredigt in haar aandeel en vreugde in een bege­rens­waar­di­ge Zalig­maker.12We kunnen constateren dat niet alleen bij Owen maar bij de puriteinen in het algemeen het gevoel een belangrijkere plaats inneemt dan bij de reformatoren. Voor Owen is zekerheid van het geloof niet strijdig met bestrijding en aanvechting. Ook de vreugde in God en de droefheid naar God komen naast elkaar voor. De vreugde in God doet niets af van de droefheid naar God en het verdriet over de zonden. Tevens is Owen ervan overtuigd dat ook in de droef­heid naar God als zodanig al vreugde ligt.13 Daarnaast heeft hij weet van geeste­lijke verlatingen enerzijds en onuitsprekelijke vreugde anderzijds, die elkaar opvolgen. Soms worden de harten van de gelovigen, al is het slechts korte tijd, met een werkelijk onuitsprekelijke vreugde vervuld.14 Daarbij kan hij spreken over gevoelens van vreugde die wel met het geloof verbonden zijn, maar er toch ook boven uitgaan. Dankzij de inwoning van de Heilige Geest mogen de gelovigen soms hier op aarde de vreugde van de hemel smaken. Met name bij het laatste komt de betekenis van het gevoel naar voren. Owen herinnert hier aan Augustinus, die zo ontroerend heeft gesproken over God als het hoogste goed en als de bron van de diepste vreugde. Evenals andere puriteinen verbond hij het augustijns-bernardijnse erfgoed met het centrale leerstuk van de Reformatie, namelijk de rechtvaardiging door het geloof alleen. Owen ziet het ver­trou­wen op iets anders dan Christus om voor God te bestaan als geestelijk overspel.15 Hij spreekt in het kader van de rechtvaardiging door het geloof alleen over de huwe­lijks­band tussen Chris­tus en Zijn kerk en de daarmee verbon­den gevoe­lens.16 Juist de wetenschap dat de grond van de zaligheid helemaal buiten hen in Christus ligt, geeft de gelovigen vreugde en doet hen Christus aankleven.

De structuur van Owens theologie

Owen plaatst de gemeenschap met Christus altijd in het kader van het feit dat God de Drie-enige is. De Middelaar met Wie de christen gemeenschap mag hebben, is hem geschonken door de Vader en is toegepast aan zijn hart door de Heilige Geest. Voor Owen is de leer van de Drie-eenheid het fundament en de kern van de christelijke leer en de christelijke geloofs­beleving. In artikel 9 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis lezen we dat wij niet alleen uit het getuigenis van de Schrift weten dat er in het ene Wezen van God drie Personen zijn, maar ook ook uit Hun werkingen en voornamelijk uit degene die wij in ons hart gevoelen. Deze lijn komen we ook bij Owen tegen. Met name denk ik dan aan zijn boek On Commu­nion with God the Father, Son and Holy Ghost. Owen schrijft daar dat we gemeenschap hebben met de Vader in Zijn liefde, met de Zoon in Zijn genade en met de Heilige Geest in Zijn heiligende en vertroostende gemeenschap.In samenhang met de centrale betekenis die hij toekent aan de Drie-eenheid heeft Owens theologie een drievoudige structuur, namelijk God en Zijn beslui­ten, Christus en Zijn ver­zoenend werk en de Heilige Geest en de toe-eige­ning van het heil. De rechtvaardiging heeft in de theologie van Owen een geheel eigen plaats. In tegenstelling tot Calvijn heeft hij de leer van de rechtvaardiging niet behandeld onder het gezichtspunt van het werk van de Heilige Geest. Uit Owens werken The Death of Death in the Death of Christ, Of the Death of Christ, the Price He Paid, and the Purchase He Made en Of the Death of Christ, and Justification blijkt in ieder geval dat Owen de recht­vaardiging zeer nauw verbonden heeft met de verzoening. In de leer van de verzoening heeft Owen benadrukt dat Christus niet de mogelijkheid maar de werkelijk­heid van de verzoening verworven heeft. In nauw verbond daarmee heeft hij naar voren gebracht dat niet alleen de grond van de recht­vaardiging buiten ons ligt, maar ook dat de rechtvaar­diging zelf feitelijk geheel in Christus gereed ligt. Voor Owen is fundamenteel dat de grond van de rechtvaardiging helemaal buiten ons ligt. Daarom heeft hij de rechtvaardiging nauwer met het werk van Christus dan met dat van de Heilige Geest verbonden. Zo heeft in de structuur van Owens theologie de recht­vaardiging een aparte plaats tussen de verzoe­ning en het werk van de Heili­ge Geest.

Het welbehagen van God, de prediking van het evangelie en de herscheppende werking van Gods Geest

Owens eerste publicatie was gericht tegen het arminianisme zoals dat in zijn dagen door de hoogkerkelijke richting in de Church of England werd gepropageerd. De volledige titel van dat werk luidt: A Display of Arminianism: Being a Discovery of the Old Pelagian Idol, Free-Will, with the New God­dess Contin­gency, Advancing themselves into the Throne of the God of Hea­ven, to the Prejudice of His Gra­ce, Providence, and Supreme Domi­nion over the Children of Men.
17 Owen was diep overtuigd van de soevereiniteit van God. God is in alle opzichten de eerste en de laatste. Daarom houdt Owen nadrukkelijk vast aan de dubbele predestinatie. Hij handhaaft ook het besluit van de verwerping om daarmee te onderstrepen dat het handelen van de mens nooit een zelfstandige factor is in de raad van God. God doet alle dingen naar de raad van Zijn wil. Ten aanzien van de verkiezing komt daar nog bij dat Owen diep overtuigd is van de totale verdorvenheid van de mens. Een mens wordt niet zalig omdat het initiatief daartoe van hem uitging, maar omdat God het wilde. De verkiezing vormde voor Owen in geen enkel opzicht een belemmering voor de prediking van het evangelie. Hij zag juist de prediking van het evangelie zelf reeds als een vrucht van de verkiezing. Dat blijkt wel uit de volledige titel van de eerste preek die hij als achtentwintigjarig predikant hield voor het Lagerhuis, namelijk A Vision of Unchangeable, Free Mercy, in Sending the Means of Grace to Undeserving Sinners.18 In deze preek trekt Owen dezelfde lijnen als die in het begin van de Dordtse Leerregels worden getrokken. In Zijn goedertierenheid zendt God boodschappers van de blijde boodschap van Zijn opzoekende zondaarsliefde tot wie Hij wil en wanneer Hij wil. Voor Owen was de prediking van het evangelie de huwelijksaanzoek van Christus aan de zondaar.19 Het eerste gedeelte van Medita­ti­ons and Dis­c­our­ses on the Glo­ry of Christ Ap­plied unto Un­con­verted Sinners and Saints under Spiritual Decays draagt de titel Ex­hortation to Such as Are Strangers to Christ.20 Op zeer bewo­gen en directe wijze zet Owen daar uiteen dat iedere zondaar welkom is bij Chris­tus. Diens nodigingen zijn daarvan het bewijs. Uit de volgende twee voorbeelden blijkt hoe Owen dit concreet invult. "Over­weeg daarom de oneindige nederbuigendheid en liefde van Christus in Zijn nodigingen en oproepen aan u om tot Hem te komen voor leven, verlossing, barmhartigheid, genade, vrede en eeuwige zalig­heid."21 "Overweeg dat Hij even machtig is ons zalig te maken, als Hij bereid en gewillig is ons te ontvangen."22 Zondaren wordt niet gevraagd zich er eerst van te verzekeren dat zij wedergeboren zijn en pas daarna in geloof tot Christus te vluchten, maar zij zijn allereerst geroepen te geloven dat hun vergeving van zon­den wordt aangeboden in het bloed van Chris­tus. Evenmin is het al­ler­eerst de plicht van mensen zich af te vragen of zij geloof hebben of niet, maar zij worden ertoe opgeroepen daad­werkelijk te geloven. Het ge­loof in zijn werkingen bewijst zichzelf.23

Het vrije aanbod van genade betekent echter niet dat de mens van nature de kracht en de lust heeft Christus aan te ne­men. Tenzij de Heilige Geest onze ogen ervoor opent, maken de nodigingen van Christus op ons geen in­druk. De verdorvenheid van de mens is zo diep dat hij Christus verwerpt. Alleen door de vernieuwende werking van de Heilige Geest worden we in staat gesteld en gewillig gemaakt Christus te omhelzen.
24 Owen speelt het vrije aanbod van gena­de en de ver­dorven­heid van de mens niet tegen elkaar uit. Dat gebeurt wel in het armini­anisme en het hypercalvi­nis­me. Het armi­nianisme ontkent de totale verdor­venheid van de mens met een beroep op het bevel van geloof en bekering. Bij het hyper­cal­vinisme zien wij precies het omgekeerde: de oproep tot geloof en beke­ring wordt strijdig geacht met de totale verdorven­heid van de mens. De prediking van het evangelie staat voor Owen in het kader van het profetische ambt van Christus. Heel ontroerend is de wijze waarop Owen in zijn Lesser Catechism over het profetisch ambt van Chris­tus spreekt. Daar lezen we dat Christus als Profeet vanuit de schoot van de Vader aan ons hart de weg en waarheid openbaart waardoor wij tot Hem moeten komen.25 Christus onderwijst ons als Profeet opdat wij Hem nodig krijgen als Priester en opdat wij Hem leren gehoorzamen als Koning. Voor het priesterlijk ambt heeft Owen de meeste aandacht gevraagd. Wij mogen de drie ambten nooit van elkaar losmaken. 26 Een christen kent Christus als Profeet, Priester en Koning. Het meest centrale is echter de priesterlijke bediening van Christus. Dat vormt zowel het hart van Zijn werk als van de geloofsbeleving van de christen. Veelzeggend is dat Owen een heel uitgebreide verklaring gaf van de brief aan de Hebreeën. Er is geen nieuwtestamentisch bijbelboek dat zo uitvoerig het priesterlijk ambt van Christus aan de orde stelt als juist dit boek.

Het werk van Christus

Owen was een gereformeerd theoloog. De visie van de Reformatie op de verhouding tussen Schrift en kerk was voor hem van fundamenteel belang. Niet de kerk bepaalt hoe wij de Schrift moeten verstaan, maar uit de Schrift weten we wat de kerk is. Dat neemt niet weg dat Owen, evenals de reformatoren, zich verbonden weet met het katholieke erfgoed uit de eeuwen voor de Reformatie. Daarbij sloeg hij de Vroege Kerk veel hoger aan dan de Middeleeuwen. Met de Vroege Kerk beleed Owen God als de Drie-enige God en Christus als God geopenbaard in het vlees. Ook de middeleeuwse theologie heeft Owen niet volledig afgeschreven. Integendeel, zijn leer van de verzoening is gestempeld door de inzichten van de middeleeuwse aartsbisschop van Canterburry, Anselmus. Evenals Anselmus heeft Owen geleerd dat Christus aan Gods recht genoeg heeft gedaan. Wij kunnen hierbij nog opmerken dat Owen diep on­der de in­druk is van de eenheid van de kerk in haar gemeen­schappelijk geloof in Christus en haar liefde tot Hem.
27Owen heeft de kennis van de Persoon van Christus en van de weldaden van Christus onlos­makelijk aan elkaar verbonden. Onze liefde tot Christus is gebaseerd op wat Hij voor ons heeft gedaan en nog doet als Middelaar. Als wij Christus werkelijk kennen, leven wij uit Zijn kruisverdiensten en de kracht van Zijn opstanding.28 Het plaatsvervangend lijden was voor Owen het hart van het christelijk geloof. In Vindiciae Evangelicae; or the Mystery of the Gospel Vindi­cated and Socinianism Examined spreekt Owen over de dood van Christus onder drie gezichts­pun­ten, namelijk verlossing als prijs, verzoening als offer en ge­noegdoening als straf.29 De gezichtspunten van prijs, offer en straf vul­len elkaar aan.Owen legt een sterke voor­keur aan de dag voor het beeld van betaling van de schuld. Het is in strijd met Gods rechtvaar­dig­heid dat de zonden twee­maal worden gestraft.­30 Christus heeft volledig onze plaats ingeno­men. Daarom is het onmo­gelijk dat degenen voor wie Chris­tus ge­storven is, verlo­ren gaan. Hier blijkt de nauwe relatie die Owen legt tussen de aard van de verzoening en de reikwijdte ervan. De reikwijdte van de verzoening was voor Owen een zeer aangelegen punt. Heel nadrukkelijk heeft Owen keer op keer gesteld dat Christus alleen voor de Zijnen is gestorven. Zijn boek The Death of Death in the Death of Christ is aan dit thema gewijd. Deze leer van de particuliere verzoening was voor Owen geen schaduw over het evangelie, maar een wezenlijk deel van de inhoud ervan. Christus heeft niet de mogelijkheid van verzoening verworven die pas door ons geloof werkelijk wordt, maar Hij heeft de verzoening zelf verworven. Het geloof is geen aanvulling op de verzoening, maar een vrucht ervan. Owen vond de leer van de particuliere verzoening in de Schrift. Dan kunnen we met name het evangelie van Johannes noemen, waar Christus zegt dat Hij Zijn leven aflegt voor Zijn schapen en daarnaast de nieuwtestamentische brieven. Als de apostelen betuigen dat Christus voor ons gestorven is, richten zij zich niet tot de wereld, maar tot de gelovigen die nooit meer van de liefde van God gescheiden kunnen worden. Owen heeft zich met name op Ro­mei­nen 8 vers 31 t/m 39 beroepen.31Owen ontkent dat de leer van de particuliere verzoening strijdig is met de oproep tot geloof. Hij brengt naar voren dat mensen niet worden genodigd in Chris­tus te ge­loven, omdat Chris­tus voor hen is gestorven, maar omdat zij zonda­ren zijn en Christus voor zondaren is gestorven. Het eerste wat wij een zondaar vertel­len, is dan ook niet dat Christus persoonlijk voor hem is ge­storven, maar dat er een weg van verzoening en aanneming is, dat er bij God verge­ving te verkrijgen is.32 Al is de verzoening tot stand gebracht voor de uitverkorenen, de verzoening is in zichzelf algenoegzaam. Daarom kan Owen zeggen: Hij spreekt over de oneindige waarde van Christus' bloed, dat duizenden werelden had kunnen red­den.33 Er is reeds op gewezen hoe Owen in zijn prediking zonder reserve Christus aanbood. De particuliere verzoening deed voor Owen niets af aan het aanbod van genade, maar maakte wel duidelijk welke Zaligmaker aan verloren zondaren wordt aangeboden, namelijk een in alle opzichten volkomen Zaligmaker.Ter verde­diging van de leer van de par­ti­culiere verzoe­ning beroept Owen zich niet alleen op de Schrift, maar doet hij ook een appèl op de gewe­tens van alle chris­te­nen. Het fundament van hun troost wordt weg­genomen als de uitspra­ken in de Schrift dat Chris­tus voor ons is gestorven, ons met God heeft ver­zoend, ons heeft gekocht enz. slechts betekenen, dat deze zaken moge­lijker­wijze volgen uit datgene wat Christus heeft gedaan. De zekerheid en troost van een chris­ten is geba­seerd op het feit dat Christus metterdaad voor hem stierf.34 Omdat Christus voor de Zijnen is gestor­ven, is het onmo­gelijk dat zij verloren gaan.35 In de leer van de particuliere verzoe­ning ging het Owen om de vastheid van Gods trouw en genade. Dat blijkt ook uit de volgende zinsnede in een brief die hij schreef aan Cromwell. Owen wenste Cromwell toe dat hij "de aanwezig­heid van onze goede God mocht hebben, in een levend gevoel van Zijn onveran­derlij­ke liefde in Christus tot uw per­soon".36 Terecht heeft Walla­ce een verbin­ding ge­legd tussen Owens visie op de reikwijdte van de ver­zoening en het sterk christo­centrische karakter van Owens theolo­gie.37 De leer van de par­ti­culie­re ver­zoe­ning laat zien hoe persoonlijk het karakter van de dood van Chris­tus voor ons is.

Het werk van de Heilige Geest

Owen heeft een negendelige verhandeling over het werk van de Heilige Geest geschreven onder de titel Pneumatologia. Evenals Calvijn kan Owen getypeerd worden als een theoloog van de Heilige Geest. Owen is zich ervan bewust geweest, dat voor hem nie­mand in de kerk­ge­schiedenis zo uitvoerig op de verschillende facetten van het werk van de Heilige Geest was ingegaan, als hij dat deed.
38 De bron van het geestelijke leven is voor Owen de vernieuwing door de Heilige Geest en de inhoud ervan de gemeenschap met Christus. In A Discourse concer­ning the Holy Spirit valt de nadruk heel sterk op het eerste. In Zijn ver­nieu­wende werk is de Heilige Geest de Geest van Chris­tus. De aandacht voor de Heilige Geest en Zijn werk gaat bij Owen niet ten koste van de aandacht voor de persoon en het werk van Christus. De Heilige Geest is voor hem altijd de Geest die niet alleen van de Vader, maar ook van de Zoon uitgaat. Owen wenst niet over de Heilige Geest te spreken zonder Chris­tus, en niet over Christus zonder de Heilige Geest.39Waar het Owen in het werk van de Heilige Geest omgaat is dat de Heilige Geest volstrekt soeverein is in het wederbaren van zondaren. Een mens kan zich niet, noch wil zich voorbereiden op het ontvangen van genade. De wedergeboorte is het soevereine werk van God in het hart en leven van een mens. De soevereiniteit van de Heilige Geest in het wederbaren van zondaren onderstreept dat een mens enkel uit genade zalig wordt. In de theologie van Owen vormen de gemeenschap met Christus en de inwoning van de Heilige Geest de brug tussen Gods eeuwi­g welbehagen en de uitvoering daarvan in de tijd. Gods eeuwig welbehagen wordt namelijk gerealiseerd via de gemeenschap met Chris­tus en de inwoning van de Heilige Geest.40Bij de ontwikkeling van de leer van de Heilige Geest heeft Owen zich naar zijn eigen getuigenis op drie ­bronnen gebaseerd en wel de Heilige Schrift, het inzicht van de Vroege Kerk en de bevinding van hen die oprecht geloven.41 Onder de kerkvaders nam Augustinus voor hem een bijzondere plaats in. Hij ziet deze namelijk als een model voor het werk van de Heilige Geest in het hart. Owen is ervan over­tuigd dat nie­mand Augusti­nus evenaart in observatie van de verborgen werking van de Geest in het ver­stand en de zielen van men­sen. Dat geldt dan zowel voor de werkzaamheden van Gods Geest die tot de bekering leiden, als voor de activiteit van Gods Geest in de bekering zelf.42 De bekering van Augustinus, zoals deze door hemzelf in de Confessiones is beschreven, heeft Owen uitvoe­rig weergegeven in het zesde hoofd­stuk van boek III van A Discour­se concer­ning the Holy Spirit.43We besteden aandacht aan drie facetten van het werk van de Heilige Geest zoals Owen dat beschrijft, namelijk de wedergeboorte, de heiliging en de verzegeling met de Heilige Geest.

De Heilige Geest en de wedergeboorte

Het geestelijk leven vangt voor Owen daar aan waar het beginsel van genade aan de mens wordt medegedeeld. Deze mededeling van het beginsel van genade vindt plaats in de wedergeboorte. Daarbij komt ook de vereniging met Christus tot stand. Owen heeft weder­geboorte; geloof, rechtvaardiging en heiliging wel logisch, maar niet chronologisch van elkaar onderscheiden. In de wedergeboorte wordt de zondaar met het rechtvaardigend en zaligmakend geloof begiftigd, dat hem met Christus verenigt en zo heilig met God doet wandelen. 
44In A Dis­cour­se con­cer­ning the Holy Spirit geeft Owen een uitgebreide analyse van de natuur van de wederge­boorte en de wijze waarop zij tot stand komt. Vóór hij op de weder­geboorte als zodanig ingaat, brengt hij de werkin­gen van de Heili­ge Geest die vooraf­gaan aan de wedergeboorte ter sprake. De gedachte dat er sprake is van een voorbereiding op de wederge­boorte is kenmerkend voor het puritanisme. Waar het de puriteinen om ging, was dat het geloof in Christus niet in een vacuüm ontstaat. Packer heeft erop gewezen dat voor de puriteinen het concept van de voorbereiding tot de wedergeboorte in een evangelisatorische context staat.45 Al­leen een zondaar die weet van zijn verloren­heid, zal de toevlucht nemen tot Christus. Een predikant die wijst op de noodzaak van schuldkennis is als een dokter die zijn patiënt duidelijk maakt dat hij ernstig ziek is om hem zo op het belang te overtuigen dat hij zich onder behandeling dient te stellen. Voor Owen staat vast dat er een verschil is tussen overtui­ging van zonde en bekering tot God. Een mens die alleen weet van overtui­gingen van zonde en schuld, gaat daarmee verloren.46 Overtuigingen van zonde lei­den niet on­los­makelijk tot het ontvangen van genade.47 Wanneer personen on­der over­tui­gingen van zon­de gebukt gaan, is het niet onze eerste taak om hen te troos­ten, maar om hen tot het geloof in Christus te bewegen.48 Daar waar de zondaar door de wederba­rende werking van Gods Geest ingaat op de nodi­gingen van het evangelie eindigt het algemene werk van Gods Geest en begint Diens zaligmakende werk. De Heilige Geest gebruikt de nodigin­gen van het evangelie om een zondaar met Christus te verenigen. Zo gaat de zondaar over van het ver­bond der werken in het verbond der genade.49 In samenhang met het onderscheid tussen algemene en bijzonder genade maakt Owen een verschil tussen ‘wettisch' en ‘evange­lisch be­rouw'. Het wettische berouw gaat vooraf aan wedergeboorte en geloof, terwijl het evangelisch berouw juist eruit voortvloeit.50 De wet maakt ons bekend wat zonde is. In die zin is de kennis van de zonde door de wet. Deze kennis van zonde krijgt echter pas een geestelijk en zaligma­kend karakter door de kennis van Christus. Zijn lijden voor de zonden verbreekt ons hart.51 Ge­loof en evangelisch berouw zijn onaf­scheidelijk met elkaar verbon­den.52 In ge­meen­schap met Christus wordt de vrees uit de kennis van zon­de weg­geno­men en krijgt de kennis van zonde de gestalte van droefheid naar God.53

De heiliging

De wedergeboorte is voor Owen de wortel van de heiliging.
54 Toch is de heiliging niet automatisch het resultaat van de wedergeboorte. Het nieu­we leven in ons is bij voort­duur afhankelijk van Gods genade. Gelovigen vra­gen of de Heilige Geest hen bij voortduur innerlijke, heiligende en verster­kende genade geeft.55 Niet alleen de wedergeboorte, maar ook het geloof wordt door Owen de wortel van alle waarachtige gehoorzaamheid aan God ge­noemd.56 Wedergeboorte en geloof zijn immers onafscheidelijk met el­kaar ver­bon­den. De beoefening van het geloof in de Persoon van Christus is de bron van alle evange­lische gehoor­zaamheid.57 Het geestelijk zien op Jezus is het middel om Hem gelijkvormig te wor­den.58 Heiliging is dan ook slechts een plicht voor gelovigen. De eerste opdracht voor ongelo­vigen is niet heiliging, maar bekering tot God en geloof in Christus.59 In verband met de heiliging heeft Owen nog een zeer behartigens­waar­di­ge opmer­king gemaakt die ik graag doorgeef, namelijk: "Hei­lig zijn is noodzakelijk, weten het te zijn kan een verzoe­king zijn".60Owen was er diep van overtuigd dat de gelovigen hun leven lang te strij­den hebben tegen hun zondige aard. De gedachte dat wij in dit leven onze zondige aard volkomen kunnen overwinnen, wees hij radicaal van de hand.61 De heiligheid van het evangelie wordt niet bereikt of behouden zonder een voort­durende strijd tegen de zonde.62 In The Nature, Power, Deceit and Preva­lency of the Remainders of In­dwel­ling Sin in Belie­vers heeft hij zich uitdruk­kelijk met dit onderwerp beziggehou­den. De uitdrukking "de zonde, die in ons woon­t" komen wij te­gen in Romeinen 7 vers 20. Het lijdt voor Owen geen twijfel dat in de tweede helft van Romeinen 7 een gelovige aan het woord is.63 Ik wijs erop dat de aandacht voor de blijven­de realiteit van de inwo­nende zonde niet alleen theologisch, maar ook psycho­lo­gisch van groot belang is. De gedachte dat een christen in dit leven boven de strijd tegen de zonde kan uitkomen, leidt namelijk of tot hoog­moed, of tot depres­siviteit. Geen van beide kan als vrucht van de Geest wor­den getypeerd. De realiteit van onze blijvende zondigheid onder­streept, dat wij alleen door het geloof in Christus en de ons in Hem ge­schon­ken gerech­tigheid rechtvaardig voor God zijn. Al is er veel verdoeme­lijks in ons, toch is er geen verdoeme­nis voor ons, omdat wij in Christus rechtvaardig voor God zijn en zo vrede met Hem hebben.

De verzegeling met de Heilige Geest

In zijn visie op de verzegeling met de Heilige Geest ging Owen ten opzichte van zijn puri­teinse geestverwanten en tijdgenoten een eigen weg. In de puri­teinse traditie, waarin Owen opgroeide, was men ertoe over­ge­gaan het komen tot geloof en de verze­geling met de Heili­ge Geest chrono­lo­gisch van elkaar te scheiden. De verzege­ling van de Heili­ge Geest zag men als een subjectieve ervaring die aan gelovigen de volle zekerheid van het geloof schenkt. Owen heeft zich in eerste instantie aangesloten bij deze onder de puri­teinen algemeen geaccepteerde zienswijze. In The Death of Death in the Death of Christ schrijft Owen dat de Heilige Geest de liefde Gods in het hart van de gelovi­gen uitstort, nadat zij zijn gerechtvaardigd en vrede met God heb­ben gekre­gen. Deze gevoelvolle ervaring van Gods liefde stelt hij gelijk aan de verzegeling met de Heilige Geest.
64 In 1657 schrijft Owen in Of Commu­ni­on with God the Fat­her, Son and Holy Ghost dat hij niet geheel zeker is over de betekenis van het beeld van de verzegeling met de Heilige Geest.65 Wel is hij ervan over­tuigd dat de verze­geling met de Hei­li­ge Geest allereerst wijst op het feit dat God ons be­schermt. In tegen­stelling tot velen van zijn geest­verwanten gaat hij ervan uit dat niet de beloften, maar de gelovigen worden verze­geld. In het ge­noem­de werk verstaat hij onder de verzege­ling met de Heilige Geest, dat wij vanuit de werkelijkheid dat de Heili­ge Geest ons aan Chris­tus gelijk­vormig maakt, een levend ge­voel hebben van de liefde die God ons heeft gegeven met een troostvolle overtui­ging dat Hij ons heeft begena­digd.66In deel VIII van Pneumatologia, A Discourse of the Holy Spirit as a Comforter, dat postuum werd gepubliceerd, vinden wij Owens gerijpte visie op de verzegeling met de Heilige Geest. Owen trekt hier welbewust conse­quenties uit zijn al eerder verworven inzicht dat niet de beloften, maar de personen van de gelovigen worden verzegeld. Hij verstaat nu onder de verzegeling met de Heilige Geest, de mededeling van de Geest Zelf aan de gelovigen en niet de genadige werkingen van de Geest ten opzichte van de gelovigen. Deze genadige werkingen ziet hij als een effect van de verzege­ling met de Heilige Geest. De verzegeling met de Heilige Geest vindt direct bij de effectieve roeping plaats. Dan worden wij in een nieuwe relatie tot God, tot Christus en tot de heiligen geplaatst. Owen verbindt evenals de hoofdstroom van het puritanisme de verzegeling met de Heilige Geest ook met de zeker­heid van het geloof. Aan de mede­de­ling van de Heilige Geest ontspringt namelijk het troostende werk van de Heili­ge Geest en het door­gaande getuigenis van de Heilige Geest. Owen bestrijdt nadrukkelijk dat één bepaalde daad van de Geest in de gelovigen hen tot de zeker­heid van het geloof brengt.67

De volharding der heiligen

Voor Owen is de volharding der heiligen de kroon op de leer van vrije genade. Zij is ver­bonden met het centrale leerstuk van de Reformatie, namelijk de rechtvaardiging door het geloof. Het is onmogelijk dat gelovi­gen uit de staat van de recht­vaardiging vallen.
68In het leerstuk van de volharding der heiligen komen alle lijnen van de leer van vrije en soevereine genade samen. Gods liefde is een liefde zonder einde omdat het een liefde zonder begin is. Gods besluiten zijn onveranderlijk. Het is onmogelijk dat degenen voor wie Christus stierf, verloren gaan. De Heilige Geest wordt in de wedergeboorte blijvend aan de gelovigen medegedeeld.69Zijn visie op de volharding der heiligen heeft Owen uitvoerig uiteengezet in The Doctrine of the Saints' Perseverance Explained and Confirmed. Daar­in beroept hij zich niet alleen op meerdere gereformeerde theologen, maar ook op Augustinus en op de middeleeuwse theoloog Thomas Brad­war­dine (±1290-1349). Evenals Anselmus was Bradwardine aartsbisschop geweest van Canterburry. Dit laat zien dat Owen zich in zijn genade­leer bewust aan­sloot bij de augustijnse traditie uit de eeuwen vóór hem.70De leer van de volharding der heiligen wordt volgens Owen door God gebruikt om Zijn volk een gevoel van Zijn liefde te geven.71 De volhar­ding der heili­gen vormt de garantie dat wij niet alleen van ons geloof, maar ook van onze uiteindelijke zaligheid zeker kunnen zijn. De zekerheid dat Gods liefde onveranderlijk is, geeft de gelovigen vreug­de.72 Omdat deze troost onlos­makelijk is verbonden met het offer en de voorbede van Chris­tus, betuigt Owen dat deze leer Christus lieflijk voor onze ziel maakt.73

Slot

Owen wenste allereerst een theologie te beoefenen in gehoorzaamheid aan de Schrift. Omdat de Schrift de zaligheid alleen uit genade leert, was Owen ook een overtuigd gereformeerd theoloog. Tegelijkertijd was deze strenge calvinist mild in zijn oordeel over anderen. Meer dan eens bracht hij naar voren dat perso­nen, on­danks leerstellige afwijkingen, naar zijn overtuiging blijk gaven van waarachtig geestelijk leven. Het geestelijk leven stond of viel voor hem niet met scherp dogmatisch inzicht.
74Zo is Owen ervan overtuigd dat, ondanks het feit dat de leer van de recht­vaardi­ging gebrekkig kan zijn geformuleerd, de rechtvaardiging als geestelij­ke realiteit het deel is van alle gelovigen de eeuwen door. Het valt hem op dat theologen zich in hun meditaties en gebeden vaak anders uitdrukken dan in hun leerstellige geschriften.75 De rechtvaardiging kan het deel zijn van hen die het juiste inzicht in de leer van de rechtvaardiging missen.76Onder andere hieruit blijkt dat Owen niet alleen een gereformeerd, maar ook een katholiek theoloog wilde zijn. Met grote kennis van de geschriften van theologen uit zijn eigen tijd en uit de hele kerkgeschiedenis voor hem schreef hij zijn doorwrochte theologische traktaten. Hij hield preken voor het Engelse parlement, waarbij hij de Engelse volksvertegenwoordigers ertoe opriep hun macht en invloed aan te wenden ten dienst van Hem, Die de Overste is van de koningen der aarde. Hij was ook een herder van zielen die onbekeerden tot Christus begeerde te leiden en Gods kinderen wenste op te bouwen in het allerheiligst geloof, waarbij de christen juist in die weg al meer leert verstaan dat de waarachtige en aan God welbehaaglijke gestalte van het geloof de bedelaarsgestalte is.Bij het verstaan en doorgeven van de boodschap van de Schrift komen altijd weer de vragen naar voren: wie is God, hoe zijn wij rechtvaardig voor Hem en hoe kunnen wij tot Zijn eer leven? Bij het beantwoorden van deze vragen is Owen één van de heiligen die wij als een gids kunnen gebruiken. Packer heeft de puriteinen in geestelijk opzicht getypeerd als reuzen.77 Voor Owen geldt dat niet alleen als het gaat om zijn vroomheid, maar ook om zijn theologische denkkracht. Tegelijkertijd dienen wij hier aan toe te voe­gen dat Owen zich ervan bewust was, dat al onze theologi­sche formule­rin­gen slechts ten dele zijn. Ook daarin kunnen wij van hem leren. Owen besluit Medi­ta­ti­ons and Dis­courses on the Glory of Christ met de vol­gen­de woor­den:
Er is voor ons hierin verder niets te doen, dan dat wij van nu voort­aan altijd al onze meditaties die daar­op be­trekking hebben, afsluiten met de diepste zelfvernedering, vanuit een gevoel van onze on­waar­digheid en onbekwaamheid om deze dingen te begrijpen, van bewonde­ring voor die uitne­mende glorie die wij niet kunnen begrijpen, en van vurige verlan­gens naar die tijd, wanneer wij Hem zullen zien zoals Hij is, eeuwig met Hem zullen zijn, en Hem zullen kennen, zoals wij gekend worden.
78
In heel zijn theologie gaat het Owen om de eer van God. Zijn theologie kan daarom worden samengevat in de regel van de Avondzang: "Drie-enig God, U zij al d' eer".
 


1.

In dit artikel wordt Owen geciteerd naar de door W.H. Goold verzorgde editie van zijn werken. In zijn uitgave heeft Goold de spelling die Owen hanteer­de, aangepast aan de Engelse spelling van de negentiende eeuw. Bij citaten van Owen wordt slechts het num­mer van het deel uit de uitgave van Goold aangegeven, gevolgd door het paginanum­mer. De uitgave van Goold verscheen tussen 1850 en 1855 bij Johnstone en Hunter te Londen en Edinburgh. Deze uitgave bevat alle offi­cieel erkende werken van Owen in totaal 24 delen. In de vorige eeuw vond nog een her­druk van de editie van Goold plaats. Deze eeuw verzorgde de uit­geverij The Banner of Truth een herdruk met uitzondering van de Latijn­se werken. De eerste zestien delen van The Works of John Owen werden tussen 1965 en 1968 te Londen herdrukt. Daarbij werden de Latijnse werken die in deel 16 voorkwa­men, weggelaten en de Engelse werken uit deel 17 bij deel 16 gevoegd. Van een aantal is inmiddels al weer één of meer­dere malen een herdruk versche­nen. Een herdruk van de delen 18 t/m 24, waarin de uitleg van de brief aan de He­breeën voorkomt, volgde in 1991.

2.

Owen werd op 4 september ter aarde besteld op Bun­hill Fields, de laatste rustplaats van veel van zijn puriteinse geloofs­genoten. Van Bunhill Fields kan nog vermeld worden dat meerdere Engelsen gedurende de Tweede Wereldoorlog bij een Duitse luchtaanval naar deze begraafplaats vluchtten. Het viel hen namelijk op dat daar nooit een Duitse bom viel.

3.

Charles II had geen wettige nakomelingen. Zijn broer en troonopvolger James II was rooms-katholiek. Pogingen hem uit te sluiten van de troonopvolging waren mislukt.

4.

"I am going to Him whom my soul hath loved, or rather who hath loved me with an everlasting love; which is the whole ground of all my consolation. (...) I am leaving the ship of the church in a storm, but whilst the great Pilot is in it the loss of a poore under-rower will be inconsiderable." The Correspondence of John Owen, With an Account of his Life and Work, ed. P. Toon [Cambridge: 1970], p. 174.

5.

Payne was een puriteinsgezind predikant te Saffron Waldon.

6.

"I am glad to hear it; but O brother Payne! the long wished for day is come at last, in which I shall see that glory in another manner than I have ever done, or was capable of doing in this world." A. Thomson, "Life of Dr. Owen", in The Works of John Owen, Vol. I, ed. W.H. Goold [1850, herdr. Londen 1965], p. ciii.
    7. "a nonconformist all his days and a painful labourer in the vi­neyard of God", 13:­224.

8.

Een ‘rector' is een predikant die wordt betaald uit de tienden, dit in tegenstel­ling tot een ‘vicar'.

9.

8:3ff.

10.

"Could it please your majesty, if I could possess that tinkers abi­lity for prea­ching, I would gladly relinquish all my learning." J. Asty, "Memoirs of the Life of Dr. Owen", in A Complete Collection of the Sermons of the Reverend and Learned John Owen, D.D. [Londen: 1721], p. xxx.

11.

Vergelijk: W. Orme, Memoirs of the Life and Writings of John Owen, D.D. [Londen: 1826]. Neder­landse vertaling door J.W. Felix onder de titel, Leven en werk van dr. John Owen, [1857, herdr. Veenendaal 1975], p. 211.

12.

"satisfying its affections, in its interest in and enjoyment of a sweet, desirable Savi­our", 9:26.

13.

5:445; 8:82; 9:561.

14.

1:293.

15.

2:146, 147.

16.

"Herein, then, of all things, do the saints endeavour to keep their affections chaste and loyal to Jesus Christ. He is made unto them of God "righteousness;" and they will own nothing else to that purpose: yea, sometimes they know not whether they have any interest in him or no, - he absents and withdraws himself; they still continu­e solitary, in a state of widowhood, refusing to be comforted, though many things offer themselves to that purpose, because he is not.", 2:147, 148.

17.

Een uiteenrafeling van het arminianisme: zijnde een ontdekking van de oude pelagiaan­se afgod vrije wil met de nieuwe godin toeval, zichzelf omhoog verheffend tot de troon van de God des hemels, tot afbreuk van Zijn genade, voorzienigheid en soevereine heerschappij over de kinderen der mensen

18.

Een gezicht van de vrije, onveranderlijke genade van God in het zenden van de middelen van genade tot zondaren die dat niet verdiend hebben/alles verbeurdhebbende zondaren, 8:1ff.

19.

2:55.

20.

1:419ff.

21.

"Hereon consider the infinite condenscension and love of Christ in his invitations and calls of you to come unto him for life, deliverance, mercy, grace, peace and eternal salvati­on.", 1:422.

22.

"Consider that he is as able to save us as he is ready and willing to receive us.", 1:424.
  23. 6:598.

24.

1:161.

25.

"Q. Wherein doth Christ exercise his prophetical office towards us? A. In re­vea­ling to our he­arts, from the bo­som of his Father, the way and truth wh­ere­by we must come unto him.", 1:468.

26.

19:182.

27.

1:6ff.; 13:129, 145; 15:77ff.; 24:346.

28.

1:162, 223.

29.

"I. Redemption, as it is a price; II. Reconciliation, as it is a sacrifi­ce; III. Satis­fac­tion, as it is a punish­ment.", 12:508.

30.

10:88, 246ff.

31.

10:98, 154, 182, 421.

32.

6:523; 10:314, 407ff.

33.

"If there were a thousand worlds, the gospel of Christ might, upon this ground, be preached to them all, there being enough in Christ for the salvation of them all, if so they will derive virtue from him by touching him in faith; the only way to draw refresh­ment from this fountain of salvation.", 10:297.

34.

10:98, 154, 182, 421.

35.

11:288ff.

36.

"That you may have the presence of our good God in a living sense of his unchangea­ble love in Jesus to your person.", The Correspondence of John Owen, p. 85.

37.

D.D. Wallace, The Life and Thought of John Owen to 1660: A Study of the Significance of Calvinist th3eology in English Puritanism [Prince­ton Universi­ty: 1965], p. 336.

38.

3:2.

39.

2:257.

40.

D.D. Walla­ce, Puritans and Predestination: Grace in English Protes­tant Theology, 1515-1695 [Chapel Hill, North Carolina: 1982], p. 185.

41.

"the plain testimonies of the Scripture, the suffrage of the ancient church, and the expe­rience of them who do sincerely believe", 3:10.

42.

"for I must say, that, in my judgement, there is none among the ancient or modern divines unto this day, who, either in the declarations of their own experiences, or their directions unto others, have equalled, much less outgone him, in an accurate search and observation of all the secret actings of the Spirit of God on the minds and souls of men, both towards and in their recovery or conversion", 3:349.

43.

3:337-365.

44.

1:485-490; 3:207ff.; 5:93ff.; 11:123.

45.

J.I. Packer, Among God's Giants: The Puritan Vision of the Christian Life [Eastbourne: 1991], pp. 48, 226; zie ook R.B. Bickel, Light and Heat: The Puritan View of the Pulpit and The Focus of the Gospel in Puritan Preaching [Morgan, Pennsylvania: 1999], pp. 131ff.

46.

6:377.

47.

5:75.

48.

3:410.

49.

24:319.

50.

'legal' en ‘evangelical repentance'

51.

2:95ff.

52.

5:213.

53.

2:196; 6:379.

54.

3:299; 6:166.

55.

3:531ff.; 7:440; 9:351.

56.

"the daily excerise of faith on Christ as crucified . This is the great fundamental means of mortification of sin in general, and which we ought to apply unto every particular instance of it.", 7:527. Zie ook 3:364.

57.

1:243, 305.

58.

1:292, 9:582.

59.

6:35.

60.

"To be holy is necessary; to know it, sometimes a temptation.", 6:601.

61.

3:462; 6:25.

62.

7:171.

63.

6:158.

64.

10:277.

65.

"I am not very clear in the certain pecular intendment of this metaphor.", 2:242.

66.

2:243.

67.

4:405.

68.

11:159.

69.

11:120ff.

70.

Onder andere uit het beroep dat Owen doet op Anselmus en Bradwardine blijkt dat ook hij, ook al was hij een congregationalistisch puritein, belang hechtte aan de continuïteit met het katholieke erfgoed uit de eeuwen vóór de Reformatie. Zowel Anselmus als Bradwardine waren Engelse vertegenwoordigers van het augustijnse gedachtengoed.

71.

11:113.

72.

11:5.

73.

"This doctrine renders Jesus Christ lovely to our souls, to the soul of believers.", 11:398.

74.

"I am very slow to judge of men's acceptation with God by the apprehension of their understandings.", 12:8. Zie ook 5:18.

75.

"Hence it has been observed, that the schoolmen themselves, in their meditations and devotional writings, wherein they had immediate thoughts of God, with whom they had to do, did speak quite another language as to justification before God than they do in their wrangling, philosophical, fiery disputes about it. And I had rather learn what some men really judge about their own justification from their prayers than their writings. Nor do I remember that I did ever hear any good man in his prayers use any expressions about justification, pardon of sin, and righteousness before God, wherein any plea from anything in ourselves was introduced or made use of.", 5:18.

76.

5:164.

77.

J.I. Packer, Among God's Giants, p. 11.

78.

"There is nothing farther for us to do herein but that now and always we shut up all our meditations concerning it with the deepest sense of self-abasement, out of a sense of our unworthiness and insufficiency to comprehend those things, admiration of that excellent glory which we cannot comprehend, and vehement longings for that season when we shall see him as he is, be ever with him, and know him even as we are known.", 1:415.

 



© George Whitefield Stichting 1999