Leen J. van Valen


Iain Murray doet in zijn onvolprezen boek The Puritan Hope een uitspraak die ons dadelijk tot de kern van ons betoog brengt: ‘Toen negentiende-eeuwse christelijke leiders zoals William Wilberforce de wereld niet zo zeer beschouwden als een wrak, van waaruit men moet ontkomen, maar juist als het eigendom van Christus, tot Wiens koninkrijk de aarde en de volheid daarvan moet behoren, droeg hun denken het zuivere waarmerk van de puriteinse visie.1 En wat was de puriteinse visie in optima forma? Dat zij ‘mannen van hoop' waren, die zich niet lieten leiden door doemdenken, door een pessimistische kijk op staat en maatschappij, maar door een vast vertrouwen in God, Die Zijn rijke beloften in deze verloren wereld vervult, ondanks alle ongoddelijke machten die dit zoeken te verhinderen. Dit is het ideaal dat ook een man als Calvijn voor ogen had, en door zijn geestelijke nazaten in Engeland en Schotland op verschillende fronten werd nagestreefd.

Was William Wilberforce (1759-1833) dan zo congeniaal met het calvinisme en met de puriteinen? Niet in alles; hij had moeite met een te strakke opvatting over de uitverkiezing, zeker als de keerzijde daarvan, de verwerping, als officieel dogma wordt verheven. Ook vond hij de stelling dat Christus alleen voor de uitverkoren gestorven is, onbijbels en afbreuk doen aan een gulle evangelieverkondiging. Maar zijn achting voor de ruimhartige puriteinen, zoals James Usher en Richard Baxter bewijst toch dat hij zich ten diepste met hun spiritualiteit eensgeestes wist. En zijn contacten met mannen als John Newton, zijn neef Henry Thornton en de ‘Dissenter' William Jay van Bath bewijzen dat zijn sympathie voor hun gedachtegoed dieper is dan door historici soms wordt aangeduid.

Levensloop
‘I enjoyed it immensely', was de reactie van de huidige Britse Prime Minister, Tony Blair, toen hij de uitgebreide biografie van John Pollock over Wilberforce las.2 Pollock, bekend door zijn biografieën van eminente Evangelicals, zoals Whitefield, Wesley, Moody en Newton, heeft vooral de primaire bronnen geopend, om zo een objectiever beeld te geven van deze man, dan in vorige biografieën werd geschetst. We krijgen een gebalanceerd beeld van het veelzijdige leven van Wilberforce in een tijd van de opkomst van de industriële revolutie, de voortgang van het Britse imperialisme en de grote sociale gevolgen van deze bewegingen.Vervolgens zien wij in dit boek wat voor grote gevolgen de onafhankelijkheid van de Amerikaanse koloniën en de oorlog met Frankrijk had voor de ontwikkeling van het Britse rijk.

William WilberforceWilliam Wilberforce werd in 1759 in Hull geboren. Zijn vader Robert Wilberforce was een gefortuneerde koopman, die overleed toen William negen jaar was. Zijn moeder zond hem voor  verdere opvoeding naar zijn ‘evangelische' oom William naar Wimbledon bij Londen. Maar toen zij merkte dat de jongen door zijn oom met de prediking van John Newton in aanraking kwam, liet zij hem terugkomen. Door de dood van zijn grootvader erfde hij een aanzienlijk vermogen. Tijdens zijn studietijd in Cambridge kwam hij in aanraking met de latere premier William Pitt. In 1780 werd hij, door zich in te kopen, parlementslid voor Hull. Hij genoot van de Londense sfeer met haar culturele hoogstandjes en maakte zich vooral door zijn extroverte karakter bij velen geliefd. Een glansrijke politieke carrière scheen voor hem te zijn weggelegd, die zich voluit begon te ontwikkelen, ook toen hij dat tot levensbeginsel koos, wat bij veel van zijn vrienden als bekrompen en achterhaald te boek stond.
 
Bekering
Tijdens reizen naar het Europese continent in 1784 en 1785 met familie en zijn vriend Isaac Milner veranderde er veel in het leven van de ambitieuze Wilberforce. Het lezen van het bekende boek van de Dissenter en Evangelical Philip Doddrige Rise and Progress of Religion in the Soul bracht geestelijke zaken waarvan hij als jongen onder de prediking van Newton indrukken had gehad, tot nieuw leven. De kracht van Goddelijke genade werkte zo door in zijn hart, dat hij na veel innerlijke strijd tot het geloof in Christus kwam. Hij werd er eerst van overreed dat zijn leven niet tot eer van God was en dat hij zonder genade voor eeuwig moest verloren gaan. Door het dal van zondeovertuiging heen werd hij gebracht tot de geloofsovergave aan Christus. Hij kon niet nalaten om John Newton als geestelijke raadsman te consulteren nu hij de eerste stappen op het pad van het nieuwe leven had gezet.
 
Na deze ingrijpende verandering moest hij leren keuzes te maken in zijn leven, niet in het minst in zijn politieke loopbaan. De Bijbel werd zijn liefste boek en het gebed gaf zijn leven energie en vermogen om als christen te leven en te handelen. Duidelijk was zijn stellingname tegenover werelds amusement, zoals de parendans en het theater, waarvan hij voorgoed afscheid nam. De meeste van zijn politieke vrienden accepteerden dat, temeer daar zij wel aanvoelden dat zijn houding voortkwam uit een diep religieus besef. Deze levensdrang was niet nieuw in die tijd, want de invloed van de Great Awakening, de grote geestelijke opwekking van rond 1750, was nog steeds merkbaar. En invloedrijke Evangelicals als Newton en Cecil hadden een legitieme plaats in de Church of England, naar wie werd geluisterd.
 
Opkomende sociale bewogenheid
Murray schetst in zijn genoemde boek dat het gedachtegoed van de puriteinen in de achttiende eeuw werd verbreid via de opwekkingsbeweging, de georganiseerde zending en christelijke filantropie. Vooral de beweging rondom Henry (een neef van Wilberforce) en John Thornton, ook wel bekend als de ‘Clapham Sect', laat zien dat een ijver voor christelijke naastenliefde heel goed kan samengaan met een orthodoxe godsleer. Zij werden niet gedreven door een horizontalistisch activisme, maar door een bezielend medelijden met de lijdende mensheid. Het waren de basisprincipes van het christelijk geloof die hen tot filantropische acties inspireerden.
 
Ook na zijn bekering steunde Wilberforce in het Lagerhuis premier William Pitt in diens politiek tot hervorming van zeden, met name door wijziging van de misdaadwetgeving. Deze periode was voor hem een tijd van bezinning voor zijn verdere leven. Het was zijn begeerte om Gods wil in zijn leven en werk te kennen, en ook in dit opzicht zocht hij de wijze raad van Newton. Hij kwam tot de gerijpte beslissing om zich in te zetten voor de afschaffing van de slavenhandel en de ‘hervorming van zeden'. Deze strijd ging nu zijn verdere loopbaan bestempelen. Een strijd die niet door vaagheden werd beheerst, maar vanuit een bijbelse basis werd gevoerd. Deze basis zette hij uiteen in een wereldberoemd geworden boekje  A Practical View of the Prevailing Religious System of Professed Christians in the Higher and Middle Classes, Contrasted with Real Christianity. Het verscheen in 1797 in een oplage van 7.500 exemplaren die al gauw was uitverkocht.
 
De Practical View is zonder meer een boekje van puriteinse beginselen. Het neemt stelling tegen het humanistische verlichtingsdenken dat iets goeds in de mens veronderstelt. Wilberforce verdedigt met kracht de totale verdorvenheid van de menselijke natuur. Hij wijst de ‘defects' aan in het religieuze systeem bij de meeste belijdende christenen. Er is een groot gebrek aan doorleefde vroomheid, aan een bijbels godsbeeld, aan inzicht in de bedoeling van de komst van Christus. Hij trekt zijn betoog door tot de noodzaak van het ware geloof in het plaatsvervangend lijden en sterven van Gods Zoon. In een warme en bewogen toon benadrukt hij dat ‘niemand een ander fundament kan leggen' dan dat Christus als inhoud heeft. Hier is hoop voor de meest goddeloze zondaar. ‘Laten we arbeiden om onze harten te bewegen tot  een diepe overtuiging van onze behoefte aan een Verlosser en van de waarde van Zijn aangeboden middelaarschap. Laten we nederig neervallen voor de troon van God, om in de naam van de Zoon van Zijn liefde medelijden en vergeving af te smeken. Laten we Hem smeken om ons een ware geest van bekering en van een hartelijk ongedeeld geloof in de Heere Jezus te schenken.... Laten we strijden om dagelijks in liefde tot onze gezegende Zaligmaker toe te nemen, en ernstig bidden dat wij met vreugde en vrede in het geloven mogen vervuld worden, opdat wij in hoop mogen overvloeien, door de kracht van de Heilige Geest.'3
 
Citaten uit werken van Jonathan Edwards, John Bunyan, Andrew Fuller, John Maclaurin en anderen bewijzen zijn hartelijke affiniteit  met schrijvers die de calvinistische genadeleer hebben onderschreven. Het boekje ademt een warme toon, niet die van stellig dogmatisme maar van een  praktische invulling van de wezenlijke elementen van het christelijke geloof. In dit kader propageert hij ook het nut en de zegen van de christelijke ‘sabbat' voor het nationale leven. Het is de toepassing van de decaloog bezien vanuit de deugden van God, die zo'n heilzame uitwerking heeft op het volksleven. Maar dan wel vanuit het centrale thema, dat hij zo gloedvol in zijn boekje bezingt: ‘Ziende op Jesus'(Looking unto Jesus). Hij werd niet gevoed vanuit de kramp van wetmatigheid tot een doelloos activisme, maar vanuit de doorleefde liefde van Christus. Hier vinden we het hart van het filantropische werk waarvoor hij en later Lord Shaftesbury stonden. Heiligheid van hart en leven behoort het sieraad te zijn van elke christen, want deze gezindheid dwingt respect af, ook naar de armere delen van de bevolking.
 
Opvallend is zijn eigen persoonlijke betrokkenheid bij het geschrevene. Het is alsof hij de stof zelf geestelijk heeft doorleefd. Het is zijn eigen godsdienst die hij wilde doorgeven. Hier spreekt echter geen rigide hoogcalvinist die op polemische wijze leerstukken op de spits zoekt te drijven, maar een man, die gedreven door bewogenheid, een boodschap heeft voor het Britse volk, met name voor hen die hoge posities bekleden. Hij wil als bruggenbouwer fungeren, hoewel dit niet zo door een ieder werd gezien. Sommigen noemden hem een fanaticus, een methodist in optima forma. Maar mannen van andere gedachten, zoals Pitt en Burke waardeerden zijn pennenvrucht. Zij leerden zo des te beter de man kennen die achter de katheder in het parlementsgebouw tot de grote oratoren van zijn tijd werd gerekend!
 
Afschaffing van de slavernij
Al enige tijd stond Wilberforce bekend vanwege zijn pleidooien voor de rechten van de negerslaven. Deze onmenselijke praktijk beschouwde hij als de vloek van zijn tijd. De slavenhandel was inmiddels niet weg te denken uit het economische leven van de Commonwealth. In 1787 brak Wilberforce in het Lagerhuis voor het eerst een lans voor deze onderdrukte negers en het duurde tot 1807 tot zowel het Hoger- als het Lagerhuis slavenhandel als illegaal beschouwde. Zo werd zijn jarenlange strijd bekroond! Het zou echter nog enige tijd duren totdat Amerika en andere koloniën het Britse voorbeeld zouden volgen.
 
De slavenhandel was nu illegaal geworden, maar dit betekende niet dat zij verdween! De brute handelaren lieten zich hun fortuin zomaar niet ontnemen! Het is de verdienste van Thomas Fowell Buxton geweest om de hele slavendienst met wortel en tak uit te roeien. Na een tienjarige hevige politieke strijd, werd in 1833 de afschaffing van de slavernij definitief een feit. Zo ging de droom van Wilberforce in vervulling. Kort voor zijn sterven hoorde hij dat de wet was aangenomen. Op 23 juli 1833 ging de christenfilantroop heen, zes dagen later gevolgd door zijn begrafenis in Westminster Abbey. In tegenstelling tot zijn wens om bij enkele familieleden begraven te worden, zetten alle parlementsleden hun handtekening onder een verzoek om hem een erebegrafenis te geven in de kerk in Londen, waar vele beroemdheden hun laatste rustplaats hadden gekregen.
 
Andere activiteiten
Het is opmerkelijk dat bekende christenfilantropen uit die tijd, zoals Hannah More en Lord Shaftesbury, tot de Kerk van Engeland behoorden. De inspiratie die de Clapham beweging binnen de anglicaanse kerk verwekte, richtte zich vanuit de volkskerkgedachte op het hele land. Het parochiale systeem, dat uit de middeleeuwen stamt, vonden zij bij uitstek geschikt om werken van barmhartigheid door te voeren. Zij behoorden veelal tot de midden- of hogere klassen waardoor zij in staat waren om hun idealen tot in de hoogste politieke en kerkelijke instanties te verdedigen. Wilberforce had daarbij veel internationale contacten, vooral in de koloniën, waarvan hij een dankbaar gebruik maakte. Zo was hij lid van de African Institution die in 1788 was opgericht en zich vooral de civilisatie van de Afrikaanse koloniën ter harte nam. Ook het zendingswerk in India had zijn belangstelling. De Church Missionary Society, die vanuit de Staatskerk was gesticht, ontving zijn steun. Vervolgens was daar sinds 1799 de Religious Tract Society, een evangelisatievereniging tot verspreiding van christelijke lectuur. En niet lang daarna kwam de British and Foreign Bible Society tot stand. Beide instanties konden op de hulp en adviezen van Wilberforce rekenen.  De basis van dergelijke activiteiten werd gelegd in de zogenaamde Eclectic Society, een discussiegroep van Evangelicals uit de Staatskerk die van 1798 tot 1814 regelmatig bij elkaar kwam om ‘topics', actualiteiten van kerk, maatschappij en theologie te bespreken. Tot hen behoorde Richard Cecil, Thomas Scott en John Newton, mannen met een bewogen hart voor de massa van het volk.
 
Invloed
Critici hebben het werk van de Clapham Sect en ook van Wilberforce hypocriet genoemd. Zij zouden zich wel beijverd hebben voor de oplossing van het slavenprobleem buitenslands, maar de nood in het thuisland over het hoofd hebben gezien. Nu werd bij de bestrijding van het zogenaamde armenprobleem de vinger niet bij de oorzaken hiervan gelegd. De tegenstelling van rijk en arm werd beschouwd als een door God gewilde verdeling van het aardse goed. De willekeur waarmee de vermogenden de armere klassen vaak behandelden, was voor Wilberforce geen reden om zijn kritiek te richten op de onrechtvaardige wijze waarop het kapitaal verdeeld is. Ook Lord Shaftesbury die de vader wordt genoemd van de Poor Laws en die zich beijverde voor betere werkomstandigheden in de fabrieken, pakte het probleem niet bij de wortel aan. Aan de andere kant hebben hij en zijn geestverwanten ertoe bijgedragen dat revolutionaire bewegingen, zoals die rondom 1848 op het vastenland ontstonden, in Engeland geen kans kregen. Hun filantropische werk genoot over het algemeen veel sympathie, met name onder de bevolkingsgroepen die onder het pauperisme te lijden hadden.
 
Het is een door historici bewezen feit dat de Evangelicals uit de achttiende eeuw een grote invloed hebben gehad op de sociale vooruitgang in het Britse rijk. Zij wisten hun geloof in daden van liefde te vertalen en gaven een goed voorbeeld van christelijke naastenliefde. Hun drijfveren bestaan niet uit reactionaire kritiek op de bezittende klasse, zoals later door socialisten en communisten werd gepropageerd, maar in het navolgen van Christus Die Zich het lot van de lijdende mensheid daadwerkelijk heeft aangetrokken. Ten diepste komt hun bewogenheid voort uit het aanvoelen van de werkelijke nood, namelijk die van het vervreemd zijn van God door de zonde. Het is de verticale lijn vanuit het kennen van God en Christus, als het voornaamste object van liefde, die zij vanuit de tweede tafel van de decaloog wilden doortrekken. En dat deden zij met concrete doelen voor ogen. Het was de liefde van Christus die hen drong om zich te beijveren voor de nood van de wereld.
 
Was het ideaal dat Wilberforce voorstond ook bij de zeventiende eeuwse puriteinen zichtbaar? Waren ook zij filantropen van de daad? Nu stonden de meesten van hen tolerant tegenover  de slavernij. William Perkins beroept zich op Paulus om de slavernij te legitimeren, hoewel hij de ‘meesters' wel wijst op hun verantwoordelijkheid om niet ruw met de slaven om te gaan. Richard Baxter veroordeelt echter in zijn Christian Directory de slavenhandel als ‘één van de ergste vormen van diefstal in de wereld.' Maar hij richt zich niet tegen christenen die slaven bezitten, mits zij hen het evangelie brengen. Lovelace ziet in de loop van de zeventiende eeuw wel een stroming opdoemen die duidelijk sociale doelstellingen voor ogen heeft. De plannen van Cromwell tot verbetering van het sociale klimaat lijken volgens hem veel op die van de negentiende eeuwse christenfilantropen. En hij noemt uiteraard een ‘stiefkind' van het puritanisme, George Fox, wiens bewogenheid met de armen bekend is.4
 
Meer dan onder de puriteinen heeft het Duitse piëtisme uit de tweede helft van de zeventiende eeuw aandacht geschonken aan de lijdende naaste. Spener besteedt in zijn Pia Desideria aandacht aan dit probleem, en zijn discipel, August Hermann Francke, voegde de daad bij het woord door de stichting van een weeshuis in Halle. Hun werk inspireerde weer Cotton Mather in Amerika, en niet te vergeten de Graaf van Zinzendorf in Herrnhut. Dan zitten we in de jaren van de Great Awakening, waaraan George Whitefield onlosmakelijk is verbonden. Bekend is diens inspanning voor een weeshuis in Georgia in Amerika, een duidelijk voorbeeld van puriteinse naastenliefde in de praktijk. Hij richtte zich ook tegen de onmenselijke behandeling van de negers. Zo kwam de actieve sociale zorg steeds meer van de grond en op deze basis werkte ook William Wilberforce voort. Zijn leven is een voorbeeld van zelfopofferende liefde, die ook nu nog erkend en gewaardeerd wordt.
 
Behalve de literatuur genoemd in de voetnoten, zijn de volgende boeken van belang:
 
Kenneth Hylson-Smith, Evangelicals in the Church of England 1734-1984, Edinburgh 1989.
 G.R. Balleine, A History of The Evangelical Party in the Church of England, London 1909.
 John H. Pratt (Ed.), The Thought of the Evangelical Leaders. Notes of the Discussions of The Ecletic Society London during the years 1798-181, Edinburgh 1978.
 Timothy L. Smith, Revivalism and Social Reform. American Protestantism on the Eve of the Civil War, New York 1965.
 Dictionary of National Biography, (on CD Rom).

 
 1. Ian Murray, The Puritan Hope, [Edinburgh, Banner of Truth, 1971], blz. XXII.
 2. John Pollock Wilberforce, God's Statesman, [Kingsway, 2001]
 3. William Wilberforce, A Practical View..., ed. American Tract Society, n.d., blz. 104-106
 4. Richard Lovelace, Dynamics of Spiritual Life, [1979], blz. 360-362.

© 2002 George Whitefield Stichting.