Door L.J. van Valen

Afbakening van begrippen

Sommige woorden in de Engelse taal laten zich moeilijk omzetten in het juiste Nederlandse equiva­lent. Dit geldt ook voor het verschil tussen 'revival' en 'revivalism', tenminste als wij deze plaatsen binnen de opzet van het laatste boek van Iain Mur­ray, Revival and Revivalism, The Making and Marring of American Evangelicalism, 1750-1858.1 Murray geldt als deskundig op het gebied van de zogenaamde opwekkingsgeschiedenis. Het is niet de bedoeling om zijn boek uitgebreid te bespre­ken, maar om vanuit de kerkhistorie de begrippen 'revi­val' en 'revivalism' af te bakenen en te defini­ren.

Het woord 'revivalism' heeft eigenlijk twee beteke­nissen, een positieve en een negatieve. De positieve betekenis is die van een beweging die leidt tot een 'revival'; de negatieve is die van een vertroebeling van wat tot een 'echte' opwekking wordt gerekend. Murray gebruikt het woord 'revivalism' in zijn boek meer in een negatieve zin, als een afgeleide of liever gezegd een karikatuur van een bijbelse opwekking. Hij geeft vanuit de geschiedenis van de Amerikaanse opwekkingen, vanaf de zogenaamde 'Great Awake­ning' in de jaren omstreeks 1740, de ontwikkeling weer van de zogenaamde 'new measures', nieuwe methoden van 'soul winning', bedoeld om de effecti­viteit van de opwekking te vergroten. Hij ziet ten opzichte van de aanpak van mannen 'van het eerste uur', zoals Jonathan Edwards en de gebroeders Tennent, verschillen in aanpak, die tot ontsporingen hebben geleid.2 Hierbij staat hij vooral stil bij door Charles Grandison Finney (1792-1875) gebruikte methodes, zoals de 'anxious seat', het zondaarsbank­je, en de oproep om naar voren te komen. Vervol­gens geeft hij aan hoe vanaf 1800 steeds meer aandacht werd geschonken aan de emotionele symp­tomen, die niet alleen werden gestimuleerd, maar ook als kenmerken van het werk van de Heilige Geest werden aangemerkt.

Op de voorflap van Murray's boek lezen we:
Funda­mental to the book's thesis is a rejecti­on of the frequent identifica­tion of 'revival' with 'revivalism'. The author demonstrated that a common understan­ding of the New Testament idea of revival was prevalent in most denominations throughout the period 1750-1858. Revivalism, on the other hand, is different both in its origins and in its tenden­cies. Its ethos is man-centred and its methods too close to the manipulative to require a supernatural explanation.

Vrij vertaald wil dit zeggen dat tot omstreeks 1858 het bijbelse idee van opwekking bij de meeste Ameri­kaanse denominaties overheerste. Bij het 'revivalism' was sindsdien sprake van een ontwikke­ling waarbij menselijke methodes de overhand hadden om een optimaal effect te scoren. Emotionele en psychologi­sche aspec­ten werden hierbij van grotere waarde geacht dan de bijbelse noties van bekering en geloof. Het 'revivalism' heeft op den duur het oor­spronkelij­ke karakter van het 'revival' over­woekerd. Bijzonde­re uitingen van emotionaliteit en visuele openbarin­gen, die mede door pressie en appèl waren geacti­veerd, werden tot het summum gerekend, ten koste van de gewone kenmerken van zondeovertui­ging en levens­heiliging.

Wat is een bijbels 'revival'?

Wat is per definitie een bijbelse opwekking? Aan welke criteria moet een opwekking voldoen? Om de excessen van 'revivalism' te kunnen beoordelen, is een antwoord op deze vragen essentieel. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de vorm van een opwek­king niet altijd identiek is. Bijbelse opwekkingen, zoals de reformaties ten tijde van de koningen Josia, Hizkia en die onder Ezra en Nehemia, en de uitstor­ting van de Geest op Pinksteren laten dit zien. Qua symptomen zijn duidelijke verschillen aan te geven tussen de 'revivals' onder het Oude Testament en die na de Pinksteruitstorting. Toch vormen bekering en levensvernieuwing de slagaders van elke bijbelse opwekking, ook wanneer er sprake is van bijzon­dere spirituele symptomen. Wanneer de laatste echter een eigen leven gaan leiden en niet gedragen worden door hartver­anderende genade, is er eerder sprake van wildgroei. Het voorbeeld van koning Saul, die de gave van de profetie had, maar de Geest van de profetie miste, is in dit verband klassiek te noemen.

In een bundel van lezingen over het thema opwek­king, die door een aantal Schotse predikanten in 1839 werden gehouden, vinden we een korte en bondige definitie van een bijbelse 'revival of religion':

An unusual manifestation of the power of the grace of God in convincing and converting careless sinners, and in quickening and increasing the faith and piety of belie­vers.
3 ("Een ongewone openbaring van de kracht van de genade van God in het overtuigen en bekeren van zorgeloze zondaren en in het verlevendigen en vermeerderen van het geloof en van de vroomheid van gelovi­gen").

Deze definitie past geheel binnen het kader van de opwekking die in dat jaar in Schotland plaats vond. En zij dekt ook de verschil­lende revivals die binnen de reformatorische traditie, met name in de angelsak­si­sche landen, wer­den gevonden. Deze waren vaak een reactie op een diep verval van het geestelijke leven in de kerken. Vurige predi­kers die de hoofd­punten van de genade­leer op een toepasselijke wijze naar voren brach­ten, riepen op tot bekering en geloof. Ge­bedskringen bereidden vaak de weg tot de opwek­king. Het effect van deze prediking was dat velen in het hart getroffen werden en hun zonden en verloren­heid gingen gevoelen. Na kortere of langere tijd kwamen deze 'ontwaakte zondaren' tot de ruimte van de genade en vergeving in Christus. Gelovigen verenigden zich in gezel­schappen en gebedskringen en maakten vaak een 'doop met de Heilige Geest' mee. Dit zijn de voor­naamste symptomen van de opwekkingen in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, die binnen het normale kerkelijke leven werden gevon­den.

Ten opzichte van de in de Schrift voorkomende opwekkingen zijn overeenkomsten, maar ook ver­schillen aan te wijzen. Hierbij doelen wij niet zozeer op de geestesgaven, die tijdens het Pinkstergebeuren zichtbaar waren, maar op de bijkomende verschijnse­len die de revivals in de angelsaksi­sche landen vergezelden. En hiermee naderen we de symptomen die onder de noemer van 'revivalism' kunnen worden geplaatst.

Hoe 'revivalism' te definiëren?

Het is geen gemakkelijke opgave om de term 'reviva­lism' te definiëren. Het probleem is, dat verschijnse­len die excessief zijn en een opwekking in verkeerde banen kunnen leiden, ook voorkomen onder zuiver bijbelse opwekkingen. Het verschil is dat zij in het laatste geval niet overheersen. Wanneer de kern van de beweging gevormd wordt door bijbelse kenmer­ken, mogen we gevoeglijk aannemen dat het werk uit God is. Deze overtuiging wordt bevestigd, wanneer er sprake is van blij­vende vruchten. Met dit laatste bedoelen we dat bekeringen bestendig blijken te zijn en er geen terugkeer is naar de 'wereld' of het zondige leven.

'Revivalism' kan ook met een echte opwekking gepaard gaan. Er zijn symptomen die bijbels zijn en er zijn verschijnselen die dit niet zijn. De kern wordt gevormd door een bijbelse leer, maar deze wordt vermengd met onbijbelse opvattingen of dwalingen. De beweging kan deels ontaarden in verschijnselen van grote emotionaliteit. Hierdoor wordt het goede van de opwekking vertroebeld en is het moeilijk om door dit alles heen toch de goede dingen in het oog te houden. Het is funest wanneer de onbijbelse symptomen in alles de boventoon gaan voeren en er in het geheel geen sprake is van de vrucht van Gods Geest. Dan gaat het ten diepste over bepaalde emoties en gaven en niet over het dienen van God 'in geest en in waar­heid' tot verheerlijking van Zijn Naam.

In de genoemde Schotse bundel, de Lectures, wordt ook gedoeld op het 'Revivalism' en wel in de zin van een karika­tuur van een bijbels 'revival', wanneer gesproken wordt over de 'zogenaamde revivals die in het geheel zo onwerkelijk zijn, of zo zijn ver­mengd met dwalingen en tot dergelijke misbruiken leiden, dat het gevaarlijk is om ze ook maar enigs­zins te sanctioneren'.4

Resumerend kunnen we vaststellen dat 'revivalism' wordt gekenmerkt door opwekkingsverschijnselen die niet van blij­vende aard zijn en vaak voortkomen uit verkeerde opvattingen van de heilsleer of dwalingen in de ruimste zin van het Woord. Deze verschijnselen kunnen kenmerken zijn van een nagebootste opwek­king, die niet uit Gods Geest voortkomt, of kunnen een echte opwekking vergezellen.

Welke verschijnselen van 'Revivalism' worden bedoeld?

We lezen bij de plagen van Egypte dat de Egyptische tovenaars deze poogden na te bootsen, wat hen bij enkele plagen geluk­te. Zo kan de satan ook bepaalde geestelijke ervaringen nabootsen, waarvan we in de Schrift wel voorbeelden tegenko­men. Ook moeten we rekening houden met werkingen van Gods Geest die geen zaligmakend karakter hebben. In dit verband verwijzen we naar de gelijkenis van de zaaier en het zaad. Beide vormen komen bij opwekkingsbewegin­gen voor. Criteria hiervoor zijn vanuit de Schrift wel aan te geven. Toch is grote voorzichtigheid geboden bij het geven van een oordeel. Het valt immers buiten het menselijk onderscheidingsvermogen om het kaf van het koren te scheiden. Ondanks de bijbelse oproep om 'de geesten te onderscheiden of zij uit God zijn' wordt ook aangeraden om het 'onkruid' gezamenlijk met de goede planten te laten groeien, totdat de oogst plaats vindt. Zo mogen en moeten opwekkingen aan de hand van bijbelse keurmerken worden getoetst, maar moet het oordeel over de harten aan de alwetende God worden overge­laten.

Binnen de opwekkkingstraditie kan een aantal zogenaamde bijkomende verschijnselen worden genoemd, die buiten het wezen van het revival vallen, maar er toch indirect mee te maken hebben. We denken aan de zogenaamde lichamelijke ver­schijnselen, zoals flauwvallen, hysteria en schudden van het lichaam. Vervolgens zijn er psychische symptomen, zoals visionaire inbeelding en angstdro­men en het krijgen van teksten. Deze verschijnselen kunnen gepaard gaan met de bijbelse kenmerken van bekering, maar de laatste kunnen ook ontbreken. Omdat zij niet onafscheidelijk met het wezenlijke van het opwekkingswerk zijn verbonden, fungeren zij niet als bewijs van echtheid van de opwekking en ook niet van het tegendeel. Voorbeelden hiervan komen we tegen in Religious Affecti­ons van Jonathan Edwards, zoals in dit blad reeds werd besproken.5

Revivals in zeventiende eeuw

Wanneer het over de zogenaamde bijkomende verschijnselen gaat, is het nuttig de ontwikkeling hiervan vanuit de opwek­kingstraditie in het kort te beschrijven. Hierbij beperken wij ons tot het gerefor­meerd protestantisme, zoals deze binnen de angelsak­sische wereld tot ontwikkeling kwam. Het eerste revival dat dezelfde kenmerken vertoont als de latere grote opwekkingsbewegingen, is die welke omstreeks 1625 plaats vond in de dorpen Stewarton en Irvine, gelegen in het zuiden van Schotland. Opvallend hierbij is de mate van zondeovertuiging bij hen die onder de prediking van David Dickson van Irvine werden getroffen. Robert Fleming spreekt van hen  die zo waren aangedaan dat zij neervielen en de kerk werden uitge­dragen. Hier was sprake van een emotionele reactie van een grondig bekeringswerk, dat bij de meesten een blijvende uitwerking had. Deze verschijnselen deden de tegenstanders van deze opwekking van 'Stewarton sickness' spreken.6

In de opwekkingsgeschiedenis is het fenomeen van een diepe 'conviction of sin' nieuw te noemen. Het past in het kader van de Engels-Schotse puriteinse accenten van de 'ordo salutis', waarbij de zondeover­tuiging uitgebreid aan de orde komt, als voorbe­reiding ('preparation') tot de geloofsovergave aan Christus en de verzekering van het geloof ('assuran­ce'). In de meeste autobiografi­sche geschriften die in deze traditie staan, is dit onderdeel van de heilsorde een wezenlijk onderdeel.

Dezelfde verschijnselen als in Irvine en omgeving komen ook voor bij een opwekking in Noord-Ierland, waarbij hoofdzake­lijk Schotse predikanten waren betrokken. Deze vindt in dezelfde tijd plaats als de beweging in Schotland. Ook hier is sprake van een diep zondebesef, dat zich onder andere uit in roepen, schreeu­wen en flauwvallen. De laatste verschijnselen zijn van bijkomende aard.7

Revivals in de achttiende eeuw

De opwekkingen in de zeventiende eeuw waren meer plaatselijk en vallen in het niet ten opzichte van de methodistische beweging en de 'Great Awakening' in de eeuw die volgde. De genoemde verschijnselen, die gepaard gingen met de diepe zondeovertuiging, komen we ook bij deze beweging overvloedig tegen. Het verschil ten opzichte van de zeventiende-eeuwse 'voorlopers' is, dat de variaties van deze emotionele en mentale uitingen wat groter zijn. Zij hebben niet alleen betrekking op de 'awakening', de overtuiging van zonden, maar ook op de bevrijding, die dan gepaard gaat met emoties van blijdschap. Flauwval­len en andere lichamelijke 'bijwerkingen' komen voor en ook lezen we van visionaire vervoeringen. Tijdens het 'revival' in Cambuslang in Schotland, waarbij in een later stadium de methodistenprediker George Whitefield betrokken was, waren deze symptomen duidelijk merkbaar. De predikanten die hier leiding gaven, probeerden deze excessen tegen te gaan, waarin zij niet geheel slaagden. James Robe, die betrokken was bij een soortgelijke opwekking in Kilsyth, eveneens in Schotland, had te maken met visioenen, vooral 'beelden' van Christus in Zijn menselijke natuur. Het laatste wilde hij niet als fantasie bestempelen, wat hem een polemiek bezorg­de met de gebroeders Erskine, die tot de felste tegen­standers van het opwekkingswerk behoorden. Ralph Erskine schreef zijn Faith No Fancy, waarin hij dergelijke visio­naire verschijnselen als inbeelding betitelt.8 Dezelfde Ralph Erskine waarschuwt John Wesley, toen nog een 'compagnon' van Whitefield, voor diens positieve kijk op emotionele symptomen. Het is nuttig om het volgende uit de briefwisseling aan te halen. We laten hem aan het woord:

Ik begeer de Heere te danken voor het goede en grote nieuws dat uw brief verschaft, over het werk van de Heere in de bekering van vele zielen uit de duisternis tot het licht (...)
.

Dan gaat hij over op een kritische toon:

Een mislei­dende geest kan arme zielen bewe­gen om op indrukken, gemoedsbewegin­gen en wat zij in zich gevoelen, te gaan rusten, alsof dit alles de grond en reden van hun hoop is (...).


Uit zijn eigen pasto­rale ervaring deelt Erskine het volgende mede:

Alle uitwen­dige verschijnselen van mensen die onder ons aangedaan worden tijdens de prediking, en vooral bij avondmaalsbedie­ningen, kunnen tot de volgende twee catego­rieën herleid worden. De ene is: Het horen met een aandachtige, stille aandacht, vol ernst en heilbe­geerte, die men kan opmerken aan de gespannen blikken, aan de wenende ogen, en aan de blijde of bedroefde gezich­ten, die teerheid bij het luisteren verraden. De andere soort is, als het Woord de gemeen­te zo aandoet, dat het er aanleiding toe geeft dat zij hun stem verheffen en hardop huilen, sommi­gen wat meer onderdrukt, anderen wat luider; en soms is heel de gemeente in een tranen­vloed, terwijl allen als het ware het tegelijk uit­schreeuwen, totdat hun geluid de stem van de predikant dreigt onhoor­baar te maken (...).
9

Wesley en in mindere mate ook Whitefield, blijven ondanks dergelijke kritiek de bijkomende emotionele symptomen als kenmerken van een Geesteswerk erkennen. Hun Amerikaanse geestverwant, de 'revivalist' Jonathan Edwards, stond uiterma­te kritisch tegenover dergelijke verschijnselen. Hij stelt vast dat het vóórkomen hiervan geen bewijs is van de echt­heid van de beweging, maar ook niet tot de conclusie hoeft te leiden, dat de opwekking niet echt is. In zijn werk The Religious Affections geeft hij aan wat het wezenlijke van de spiritualiteit inhoudt en wat als 'revivalism' moet worden aange­merkt. Ten opzichte van de Erskines neemt hij een milder standpunt in, door toch vast te houden aan de echtheid van de revivals in zijn dagen, hoewel het 'koren' nooit zonder 'kaf' is.

Revivals in de negentiende eeuw

Als het gaat over het onderscheid tussen 'revival' en 'revi­valism', werden vooral in de negentiende eeuw de bakens verzet. Met name de opwekking in Kentucky in 1801 vertoont ontsporingen. Murray citeert een ooggetuige, die spreekt van
stemmen, hymnes en geschreeuw die zich dooreen­mengden in een geluid 'als het bulde­ren van de Niagara water­val­len'.10

De leiders van de bewe­ging stimuleer­den derge­lijke 'enthousias­terij', die leidde tot een ongeor­dend fanatisme, 'hysteria', dwaalziekte en scheurma­kerij. Archibald Alexander, een bekende revival-apologeet uit die dagen, wilde niet zover gaan om deze bewe­ging als geheel te veroordelen, maar maande tot grote voorzichtigheid en onderscheiding der gees­ten.11 Het is duidelijk dat vanuit het revival in Kentucky een nieuwe tendens werd inge­luid, die afwijkt van de grote opwekkingen in de achttiende eeuw. Hierbij worden bijko­mende verschijnselen steeds meer naar de voorgrond verschoven. Het bijzondere werd zo overgewaar­deerd, dat dit ten koste ging van de eenvoudige prediking van het Evange­lie.

Een nieuwe wissel werd omgezet toen de zogenaam­de 'New measures' als legitiem instrumentarium werden ingevoerd. Het was Charles Finney, die door middel van het 'altaar' 'bekom­merde zielen' ('anxi­ous souls') dwong naar voren te komen om Christus in hun hart te ontvangen. Deze arminiaanse opwek­kingsprediker, die ook problemen had met de klassieke verzoe­ningsopvatting, verklaarde dergelijke methoden voor legitiem en kwam hierdoor in conflict met revival-predikers als Asahel Nettleton, die vast wilden houden aan de gangbare manier om zondaren in de prediking te confronteren met hun verlorenheid en hun eeuwig heil, zonder op de daadwerkelijke beslissing in de vorm aan te dringen.12 Na Finney werd dit 'invitation system' gemeengoed, vooral toen Moody en Sankey hun toernee's in Amerika en in Europa organiseerden, al moet worden gezegd dat zij in hun prediking de bijbelse leer van zonde en genade hanteerden. Zij waren, ondanks hun massale bijeenkomsten, wars van elke vorm van show. Wel gaf hun directe aanpak aanleiding tot emotionaliteit, wat bij hun volgelingen meer dan bij hen werd aangewakkerd.

Revivals in onze eeuw

In de traditie van Moody en Finney staat vooral de opwekking in Wales in 1904. Hierbij speelde de emotionaliteit een grote rol, wat ten koste ging van de evangelieverkondiging. Het was meer een 'ge­beds- en gezang' revival, dan een preekrevival. De rol van de lekevoorgangers en -bidders was groter dan bij het revival in 1859, dat in de vorige eeuw daarin uitmuntte. De 'ervaring' en de emoties prevaleerden boven het 'geloof' en ook dromen en visioenen speelden een belangrijke rol. De zegen van deze opwekking is ontegenzeggelijk groot, maar de ontsporingen zijn ook legio. Bekend is dat de grote voorman van de opwekking, Evan Roberts, en zijn vriendin 'in de schaduw', Jessie Penn Lewis ver­klaarde tegenstanders waren van het opkomend 'Pentecostalism' en deze zelfs als duivels­werk bestempelden. Hun boek War on the Saints is een analytische, filosofische weergave van wat als duivels­werk en geesteswerk kan worden gekarakteri­seerd.13

Samenvatting en conclusie

De symptomen waaraan opwekkingen binnen de reformatorische traditie herkenbaar zijn, bestaan voornamelijk uit uitdruk­kingen van een diep innerlijk werk van Gods Geest in de overtuiging van zonden en verlossing uit genade. Vooral door de radicaliteit van de ervaringen gaat hiervan een invloed uit op de psyche en het lichaam (psychosomatische verschijn­selen), die zich uiten door flauwvallen en andere 'phenome­na'. Bij een 'gezonde opwekking' speelden de laatste, bijko­mende symptomen geen overheersen­de rol. De bijbelse criteria bleven de boventoon voeren en excessen waren uitzondering.

Sinds het begin van de 19e eeuw kwamen ontsporin­gen steeds meer voor. Omdat deze door een verkeer­de, onbijbelse theolo­gie werden geaktiveerd, gingen zij een eigen leven leiden, wat ten koste ging van de bijbelse noties van bekering en zondeovertuiging. Parallel met deze ontwikkeling was het invoeren van de zogenaamde 'new measures', als toevoeging op de prediking. Op deze wijze werd de opwekking meer bepaald door geforceerde bekeringen en emotionali­teit, dan door zich te beperken tot een krachtig appèl met een zich overgeven aan de almacht van God om zondaren te redden.

De kentering in de methodiek van het leiden van opwekkingen heeft te maken met het verdoezelen van het verschil tussen zaligmakende en algemene werkingen van Gods Geest. De gelij­kenis van de zaaier en het zaad geeft dit onderscheid duide­lijk aan. Wanneer het direct met vreugde ontvangen van het heil op grond van emotionele en arminiaanse maatsta­ven als 'echt werk' wordt bestempeld, wordt de deur opengezet voor een oppervlakkige godsdienst, die de wortel van de zaak mist, 'omdat het geen diepgang van aarde heeft.' De geschiedenis van de opwekkin­gen laat duidelijk zien dat de blijvende vruchten afhankelijk zijn van de wijze waarop met gelijkenissen als deze in de praktijk wordt omgegaan.14 'Revival', als werkelijke 'herleving' door Gods Geest is wat anders dan 'Revivalism', dat wel is afgeleid van wat opwekking heet, maar in feite niet meer is dan een nabootsing of op z'n best genomen nabijko­mend werk van de Heilige Geest. Het is nodig om deze zaken steeds opnieuw te toetsen.


1. Iain H. Murray, Revival and Revivalism, The Making and Marring of American Evangelicalism, 1750-1858, The Banner of Truth Trust, Edinburgh, 1994
2. Zie vooral Iain Murray, The Invitation System, The Banner of Truth Trust, Edin­burgh, 1973.
3.  Lectures of the Revival of Religion by Ministers of the Church of Scotland, repr. International Awakening Press, Wheaton Illinois, 1980.
4.  Lectures on Revival, a.w., V.
5. Cf. drs. H.A. Bakker, Het toetsen van verschijnselen in tijden van opwekking, GW Bulletin 1(1) (1995), pp. 9-19.
6. Robert Fleming, The Fulfilling of the Scripture, Glasgow, 1753, pp. 398, 399; John Gillies, Historical Collections, repr. The Banner of Truth Trust, Edinburgh, 1981, pp. 197, 198.
7. John Gillies, Historical Collections, a.w., pp. 202-205.
8. Ralph Erskine, Faith no Fancy, Edinburgh, 1745.
9. Donald Fraser, Life and Diary of Ralph Erskine, Edinburgh, 1834, pp. 251-257.
10. Iain Murray, Revival and Revivalism, a.w., pp. 166-168.
11. Iain Murray, a.w., pp. 171, 172.
12. Zie Bennet Tyler, Nettleton and His Labours, repr. Edin­burgh, 1975, pp. 449-450.
13. Mary N. Garrard, Mrs. Penn-Lewis, A Memoir, London, 1930, pp. 227-231; Jessie Penn-Lewis with Evan Roberts, War on the Saints, repr. Erith (Kent), 1987, p. 99.
14. Zie voor de gevaren van de 'New Measures' vooral: Iain Murray, The Invitation System, The Banner of Truth Trust, Edinburgh, 1973.

© 1994 George Whitefield Stichting.