OPWEKKING TOEN EN NU -
BIJ JONATHAN EDWARDS IN DE 18
e EEUW EN IN NEDERLAND IN DE 21e EEUW

door prof. dr. J. Hoek.
 

1. Jonathan Edwards als theoloog van de opwekking
2. Enkele kenmerken van de spiritualiteit van The First Great Awakening
3. Verschillende beoordelingen van deze opwekkingsbeweging
4. Wat kunnen we nu in Nederland leren van deze beweging?

                    1.


Prof. Dr. Jan HoekOm te beginnen releveer ik de casus en probleemstellingen voor deze lezing. De meeste gereformeerde theologen in Nederland hebben weinig oog voor opwekkingstheologie en opwekkingsbewegingen. Het woord ‘opwekking' lijkt het vooral in vrij - kerkelijke bewegingen goed te doen. Intussen wordt gezien de verregaande secularisatie in ons land de noodzaak van een godsdienstige opleving steeds groter. Dit vraagt om diepgaande bezinning, ook van gereformeerde theologen. Wellicht kunnen historische getuigenissen van herleving ons nieuwe moed geven in schijnbaar uitzichtloze situaties. Vanuit deze achtergrond luisteren we naar de Amerikaanse prediker Jonathan Edwards en richten we onze aandacht op de 18eThe First Great Awakening.1 Onder deze Great Awakening verstaan we een stroming in de geestelijke opwekkingsbewegingen tijdens de jaren veertig van de achttiende eeuw in de Angelsaksische wereld, met een gematigd - calvinistisch klimaat en een puriteinse achtergrond. We vragen ons in het bijzonder af welke elementen uit deze beweging vruchtbaar kunnen worden ingebracht in een 21e eeuwse opwekkingsbeweging in Amerika die bekend staat onder de aanduiding eeuwse Nederlandse pneumatologie.

Het staat voor niemand ter discussie dat Edwards behoort tot de grootste intellectuelen, predikers, psychologen, theologen en filosofen. Er wordt uitgebreid studie gedaan naar zijn persoon en werk, zodat zelfs elke tien jaar het aantal studies over hem verdubbelt. Er kan gesproken worden van een Edwards - opwekking. Via de websites www.yale.edu/wje/ en www.desiringGod.org is gemakkelijk de weg te vinden om tot nadere kennismaking met Edwards te komen. Voor deze lezing maak ik dankbaar en vrijmoedig gebruik van de dissertatie van W. van Vlastuin2. Deze studie concentreert zich op het karakter van het werk van de Heilige Geest in een opwekking en raakt daarmee precies de kern van ons onderwerp.

‘Opwekking' kan worden omschreven als ‘een buitengewone soevereine intensivering van het gewone werk van de Heilige Geest in een gemeenschap.'
 3 ‘Opwekking is het normale werk van de Geest, maar niet de normale staat van de kerk'.4 Edwards is met recht ‘the father of the Great Awakening' genoemd. Hij heeft in elk geval een cruciale rol gespeeld bij deze opwekkingsbeweging.5 De ‘pouring out of the Spirit' is het thema dat bij Jonathan van jongs af aan centraal staat in zijn leven. In 1721 krijgt hij voor eigen beleving deel aan de wedergeboorte, als een persoonlijke geestelijke opwekking. God werd voor hem de grote passie die zijn leven verder zou beheersen. Hij legt daarvan op indrukwekkende wijze getuigenis af:

‘The first instance, that I remember, of that sort of inward, sweet delight in God and divine things, that I have lived much in since, was on reading those words, 1 Tim.1: 17: Now unto the King eternal, immortal, invisible, the only wise God, be honour and glory for ever and ever. Amen. As I read the words, there came into my soul, and was as it were diffused through it, a sense of the glory of the Divine Being: a new sense, quite different from any thing I ever experienced before. Never any words of Scripture seemed to me as these words did. I thought with myself, how excellent a Being that was, and how happy I should be, if I might enjoy that God, and be rapt up to him in heaven; and be as it were swallowed up in him for ever! I kept saying, and as it were singing, over these words of Scripture to myself; and went to pray to God that I might enjoy him; and prayed in a manner quite different from what I used to do, with a new sort of affection. But it never came into my thought, that there was any thing spiritual, or of a saving nature in this.'6

De overdenking van de Schrift nam vanaf de eerste dagen van zijn discipelschap van Jezus een grote plaats in zijn leven in. Later schreef hij in een terugblik op de tijd kort na zijn bekering:

‘I seemed often to see much light exhibited by every sentence, and such a refreshing food communicated, that I could not get along in reading; often dwelling long on one sentence to see the wonders contained in it, and yet almost every sentence seemed to be full of wonders.'7

Het leven en denken van Edwards kenmerkt zich door een diep verlangen naar heiligheid en een vreugdevolle aanvaarding van Gods volstrekte soevereiniteit:

‘It was my continual strife, day and night, and constant inquiry, how I should be more holy, and live more holy, and more becoming a child of God, and a disciple of Christ...but yet with too great a dependence on my own strength; which afterwards proved a great damage to me. My experience had not then taught me, as it has done since, my extreme feebleness and impotence, every manner of way; and the bottomless depths of secret corruption and deceit there was in my heart.'8
 
De vreugde in God was voor Edwards de voedingsbron en krachtbron voor al zijn inzet in het koninkrijk Gods en zijn perspectief gedurende zijn aardse pelgrimage:

‘The enjoyment of him is our highest happiness, an is the only happiness with which our soul scan be satisfied. To go to heaven, fully to enjoy God, is infinitely better than the most pleasant accommodations here: better than fathers and mothers, husbands, wives, or children, or the company of any earthly friends. These are but shadows; but God is the substance. These are but scattered beams; but God is the fountain. These are but drops; but God is the ocean.'9

De zogenoemde Resolutions en de vele notities over de ups and downs in zijn geestelijk leven die hij in zijn dagboek heeft opgetekend, geven een goed inzicht in de spiritualiteit van Edwards. In de Resolutions legt hij zichzelf voor Gods aangezicht vast om heel concreet naar heiligheid te staan. Om een enkel voorbeeld te geven:
Uit de Resoluties:

‘Resolved, Never to do any manner of thing, whether in soul or body, less or more, but what tends to the glory of God, nor be, nor suffer it, if I can possibly avoid it. Resolved, Never to lose one moment of time, but to improve it in the most profitable way I possibly can. Resolved, Never to do any thing, which I should be afraid to do if it were the last hour of my life. Resolved, To think much, on all occasions, of my dying, and the common circumstances which attend death. Resolved, To maintain the strictest temperance in eating and drinking.'10

Uit het dagboek:

‘This day, revived by God's Holy Spirit: affected with the sense of excellency of holiness; felt more exercise of love to Christ, than usual. Have, also, felt sensible repentance for sin, because it was committed against so merciful and good a God...But alas! How soon I decay! O how weak, how infirm, how unable to do any thing of myself! What a poor inconsistent being! What a miserable wretch, without the assistance of the Spirit of God.'11

Van 1726 - 1750 diende Edwards de gemeente Northampton (Massachusetts) als predikant. Hij volgde daar de hoogbejaarde Solomon Stoddard op, de grootvader van zijn moeders kant. Zijn prediking is gericht op de verbreding en verdieping van persoonlijk geestelijk leven. Hij werkt vanuit de hoop op wat de Geest zal doen in de voortgang van de geschiedenis.12
In de jaren 1733 - 1735 vindt er een opwekking plaats. Edwards zelf beschrijft deze opwekking in A Faithful Narrative of the Surprising Work of God in the Conversion of Many Hundred Souls in Northampton, and the neighbouring Towns and Villages of the County of Hampshire, in the Province of Massachusets - Bay in New - England (London 1737).

‘Our public assemblies were then beautiful, the congregation was then alive in God's service, everyone earnestly intent on the public worship, every hearer eager to drink in the words of the minister as they came from his mouth; the assembly in general were, from time to time in tears while the Word was preached, some weeping with sorrow and distress, these with joy and love, others with pity and concern for the souls of their neighbors.'13

Op velen in Amerika, maar ook in Engeland, maakte het grote indruk te lezen hoe er na het sterven van twee jonge mensen in april 1734 zich langzaam maar zeker een geestelijke doorbraak in de gemeente voltrok. Ik citeer uit Van Vlastuin: ‘De hele stad lijkt een stad van God. Zondaren wenen omdat zij verloren zijn en anderen juichen omdat zij de verlossing in Christus hebben leren kennen. Het schijnt dat de aardse beslommeringen niet meer van belang zijn...De herberg gaat dicht. De kerk stroomt vol. Er is honger naar Gods Woord. In een half jaar komen er driehonderd inwoners van Northampton tot bekering. Edwards intensiveert de viering van het avondmaal.'14 Groepsvorming wordt overstegen, sociale spanningen verdwijnen.

A Faithful Narrative
kan gezien worden als zowel een blauwdruk als een katalysator voor de Great Awakening. Behalve een nauwkeurige beschrijving van de gebeurtenissen biedt het ook een observatie en analyse van de bekeringservaringen, de verschillende emoties en bijkomende verschijnselen naast de eigenlijke kernen van het werk van Gods Geest. Hierbij is ervaring kenmerkend. ‘We krijgen geen zekerheid door argumenten en kenmerken, maar door onmiddellijk "zien"en "proeven".'15 Sterk benadrukt Edwards Gods soevereiniteit in het schenken van een opwekking door veelvuldig gebruik van adjectiva als ‘surprising', ‘extraordinary', ‘remarkable', ‘wonderful', ‘unusual', ‘considerable' en ‘amazing'. Overigens wil de term 'extraordinary' niet zeggen dat de Geest nieuwe wegen gaat, maar dat het buitengewone van Zijn werking tijdens een opwekking te vinden is in een grotere intensiteit van Zijn gewone werk. Belangrijk zijn de vijf aspecten die Edwards noemt als typerend voor een opwekking:

De werking van Gods Geest is niet categorisch, maar universeel,dus alle leeftijden en sociale klassen worden aangeraakt. Ook kleine kinderen en mensen van middelbare leeftijd komen tot bekering;

Er worden grote aantallen mensen in korte tijd wedergeboren. Zo komen er in Northampton in een week tijd meer mensen tot bekering dan gedurende de zeven jaren daarvoor;

Opvallend is de snelheid waarmee Gods Geest werkt, zodat er in korte tijd bij velen een geestelijke doorbraak plaatsvindt;

Verder is de geestelijke diepgang kenmerkend. Zowel de overtuiging van zonde als de mate van geestelijk licht zijn rijker en krachtiger dan anders;

Een opwekking breidt zich uit naar andere plaatsen. Het is dus een groeiend fenomeen zoals een uitslaande brand.

Edwards besteed hiernaast ook aandacht aan extreme verschijnselen zoals het gevaar om de aardse roeping te verwaarlozen en visionaire indrukken te verheerlijken. Hij staat mild tegenover flauwvallen en andere uitingen van hevige emotie, die hij verklaart vanuit de natuurlijke aanleg van de mens. Tegelijkertijd heeft hij er oog voor dat er naast ‘zijn' ook altijd ‘schijn' is, naast koren ook kaf, omdat satan het werk van opwekking probeert te verstoren. De Faithful Narrative heeft veel invloed uitgeoefend en een nieuw religieus genre geschapen: het opwekkingsverslag. De opwekkingspredikers John Wesley en George Whitefield zijn door dit geschrift zeker geïnspireerd.

Naast mooie en zegenrijke jaren heeft Edwards in deze gemeente ook de nodige moeiten en zorgen ervaren. Op 19 juni 1750 besluit een raad van tien predikanten en enkele anderen dat de band tussen Edwards en de gemeente moet worden losgemaakt. Verreweg het grootste deel van de gemeente stemt hiermee in. Op de achtergrond hiervan stond een conflict over de plaats van het avondmaal. In tegenstelling tot de visie van wijlen ds. Stoddard en ook tot de gegroeide praktijk zag Edwards het avondmaal niet als een middel tot bekering waarvan alle kerkgangers konden gebruik maken, maar als een maaltijd voor de oprechte gelovigen die getuigenis konden afleggen van eigen geestelijk leven.
16 Velen gingen uit van de gedachte van een ‘half - way covenant', waarbij een moreel hoogstaand leven toegang gaf tot zowel de doopvont als tot de avondmaalstafel. Hierdoor kwam de noodzaak van wedergeboorte meer op de achtergrond te staan. In zijn afscheidspreek spreekt Edwardsj de vrees uit dat velen in zijn gemeente onbekeerd zijn. Toch ontkent hij daarmee niet dat er veel geestelijke zegen is geweest tijdens zijn bediening:

'There were numerous instances of saving conversion; though undoubtedly many were deceived and deceived others; and the number of true converts was not so great as was then imagined.'17 

Van 1751 tot 1758 werkt Edwards als zendeling onder de indianen en tegelijkertijd als predikant van een kleine gemeente in Stockbridge. In deze tijd van toegewijde pastorale arbeid komt het tot het schrijven van een aantal grote theologische werken waarin hij de oogst van jarenlange bezinning binnenhaalt: The Freedom of the Will (1754)18, The Great Christian Doctrine of Original Sin (1758)19, The Nature of True Virtue en The End for Which God Created the World (beide laatste boeken zijn postuum verschenen in 1765)20.

In 1757 sterft onverwachts zijn schoonzoon Aaron Burr, rector van de theologische school in Princeton. Na veel aarzeling neemt hij de benoeming aan om zijn opvolger te worden. Echter, hij wordt ernstig ziek na een inenting vanwege een heersende pokkenepidemie en al op 22 maart 1758 komt hij te overlijden. Op zijn sterfbed spreekt hij van ‘Jesus of Nazareth, my true and never-failing Friend' en zijn laatste woorden zijn:'Trust in God, and you need not fear.' Hij had gedurende zijn leven zijn geluk gevonden in God: ‘We were created for happiness.
We find happiness in serving God.'21

‘God himself is the great good which [ the redeemed] are brought to the possession of and enjoyment of by redemption. He is the highest good and the sum of all good which Christ purchased. God is the inheritance of the saints. He is the portion of their souls. God is their wealth and treasure, their food, their life, their dwelling place, their ornament and diadem, and their everlasting honor and glory.'22

Zijn vrouw Sarah getuigde tegenover haar dochter Esther: ‘O what a legacy my husband, and your father, has left to us!'

                    2.

Opwekking is een bekend fenomeen in de Angelsaksische traditie. Uit de Schotse kerkgeschiedenis bijvoorbeeld zijn talrijke voorbeelden bekend. Aan het einde van de zestiende en begin van de zeventiende eeuw doen zich ‘opwekkingsverschijnselen' voor onder predikanten als Wiliam Gouge, John Rogers, Richard Baxter, Robbert Rollock, Robert Bruce, John Welch, Robert Boyd, David Dickson en anderen.23

Tegen het eind van de zeventiende eeuw komt er ook in Nieuw - Engeland aandacht voor opwekking. Ernstige predikers wijzen erop dat de oorspronkelijke puriteinse idealen meer en meer worden losgelaten en dat het geestelijke leven kwijnt. Er is verzet tegen het toenemende Verlichtingsdenken, maar vooral: er is positieve verwachting van wat Gods genade vermag.
Zo schrijft W.Adams in 1679 zijn The Necessity of the Pouring Out of the Spirit from on High upon a Sinning Apostazing People. Veel geestelijke leiders worden werkzaam met Gods beloften voor een heerlijke staat van de kerk op aarde. Men verwacht een bloeitijd als millennium van geestelijke oogst (later wordt deze opvatting aangeduid als ‘postmillenniarisme'). Ds.Solomon Stoddard is één van de wegbereiders voor de Great Awakening met zijn indringende prediking over waarachtige bekering en de ernst van Gods oordeel (The Efficacy of the Fear of Hell, to Restrain Men from Sin, 1713). In de gemeente van Northampton maakte hij opwekkingen mee in 1679, 1683, 1696, 1712 en 1718. In 1715-16 is er een opwekking onder de prediking van Jonathan Edwards' vader Timothy te East- Windsor. Er zijn allerlei plaatselijke oplevingen, die het verlangen doen toenemen naar een bredere doorwerking van Gods Geest.24 De enorme aardbeving in de ‘Merrimac valley' in 1727 zet velen aan het denken.

De
Great Awakening wordt gedateerd van 1740 tot 1745. Er zijn tientallen geestelijke leiders aan te wijzen die een belangrijke rol hebben gespeeld in deze Great Awakening. Prominent zijn na en naast Georg Whitefield met name Gilbert Tennent, de radicale James Davenport en Jonathan Edwards. De boodschap van de kosmopolitische evangelist Whitefield kenmerkt zich door liefde, terwijl de profetische Tennent meer waarschuwend en ontmaskerend is. Davenport slaat door naar het extreme. Edwards doet eerst niet mee met het rondreizend preken, maar dat verandert na zijn beroemd (en berucht) geworden preek Sinners in the Hands of an Angry God, gehouden op 8 juli 1741 te Enfield. Het grote effect van deze preek bemoedigt hem om in 1741 en volgende jaren rondreizen te maken. Typerend is wat er op 16 maart 1742 plaatsvindt in Northampton. Edwards dringt in een preek over Jozua 24: 15 - 27 aan op verbondsvernieuwing. Alle inwoners van de stad van boven de veertien jaar kunnen op deze vastendag een verbond ondertekenen waarmee ze zich onder ede aan de Heere verplichten om voor Hem te leven en de wereld te verzaken. Zowel de eerste tafel van de wet alsook de tweede komen concreet naar voren. ‘Men belooft onenigheid bij te leggen, het verkeerde gezelschap te mijden, kuis te zijn, familieverplichtingen trouw na te komen en te strijden tegen lusten en begeerten. In het bijzonder voor het avondmaal zal men zich aan de hand van dit verbond onderzoeken. Edwards verinnerlijkt het christelijk leven niet en hij waakt tegen emotionalisme.'25 We zien hier een opmerkelijke overeenkomst met de ‘Resolutions' die betrekking hebben op Edwards persoonlijk geestelijk leven en die een parallel vinden in deze verbondsvernieuwing door heel de gemeente.

Extreme uitingen vinden we bij Davenport met zijn separatisme, zijn leven bij ingevingen en zijn harde persoonlijke veroordelingen van collega predikanten. Sinds 1742 nemen de uitwassen in het algemeen ook toe en komt steeds meer nadruk te liggen op schreeuwen, juichen, flauwvallen, onmiddellijke openbaringen en visioenen. Er komen meer en meer separatisten naar voren die menen dat God in de wedergeboorte openbaart dat men tot de uitverkorenen behoort. Zodoende is alle twijfel in het geloof uitgesloten en zondig. Niet de vrucht, maar de bewuste ervaring bepaalt de echtheid van Gods werk, met
antinomianisme en perfectionisme als gevolg. ‘De inwoning van de Geest is zo geradicaliseerd dat het "sola fide" voor deze bedeling achterhaald schijnt.'26

Davenport heeft later zijn dwalingen ingezien en betreurd, maar toen hadden deze de opwekkingsbeweging al in diskrediet gebracht. Van Vlastuin concludeert: 'Het vuur van de opwekking is niet geblust door de tegenstanders, maar vooral door de voorstanders. De overgeestelijke trekken hebben de geestelijke beweging beschadigd.'
27 Tevergeefs heeft Edwards gepoogd de neergang van de opwekking te keren. Toch heeft de Great Awakening een blijvende doorwerking gekend. Van Vlastuin noemt allereerst ecclesiologische groei (het aantal congregationalistische gemeenten in Nieuw - Engeland stijgt tussen 1740 en 1760 van 380 tot 530, niet alleen dankzij immigratie en natuurlijke bevolkingsgroei, maar ook door toenemende kerkelijke betrokkenheid). Vervolgens zien we als gevolg van deze beweging dat de wedergeboorte de norm wordt voor het kerklidmaatschap. De balans slaat door naar de zuivere gemeente ten koste van de volkskerk. De uiterste consequentie van deze tendens zou de afwijzing van de kinderdoop zijn, maar deze wordt meestal niet getrokken. Het theocratisch visioen wordt opgegeven, het zicht op de eenheid van het verbond verflauwt. Positief is de geweldige impuls die gegeven wordt aan het christelijke lied, alsook de missionaire inzet, mede gevoed door een positieve eschatologie. De Great Awakening heeft verder een krachtige stoot gegeven aan wetenschap in het algemeen en aan predikantsopleidingen in het bijzonder. Arminianisme, socinianisme en unitarianisme hebben hierdoor in elk geval tijdelijk aan invloed ingeboet. Krachtig werden weer de onmacht van de mens, de noodzaak van wedergeboorte en de rechtvaardiging uit het geloof geleerd. De doorwerking van de Verlichting werd vertraagd. Nieuwe aandacht werd gegeven aan de geestelijke ervaring. Ook kan er op sociale doorwerking worden gewezen. Zo is het alfabetisme onder slaven bevorderd en verhief Edwards zijn stem tegen nieuwe slavenhandel in Afrika, hoewel hij zelf wel slaven bezat.28 Radicale sociale implicaties van de opwekking blijven uit. De Indianen en negers die tot bekering komen, ontvangen geen gelijke behandeling. Het gaat al met al om een geestelijke beweging die beslissende invloed heeft gehad op heel de cultuur in Noord - Amerika. Bij de voortgang van deze beweging zien we hoe nauw het luistert wat betreft de verhouding tussen Woord en Geest. Woord zonder Geest betekent op z'n best dode orthodoxie, Geest zonder Woord leidt tot allerlei uitwassen. Wie het Woord loslaat, raakt ondanks alle nadruk op de Geest deze juist ook kwijt.

                    3.


Jonathan Edwards heeft zich bij verschillende gelegenheden gemengd in de discussie over de evaluatie, de beoordeling van opwekkingen in het algemeen en van de Great Awakening in het bijzonder. In 1741 verschijnt van zijn hand The Distinguishing Marks of a Work of the Spirit of God, Applied to That Uncommon Operation That Has Lately Appeared on the Minds of Many of the People of This Land: With a Particular Consideration of the Extraordinary Circumstances with Which This Work Is Attended, een uitwerking van de in september 1741 door Edwards gehouden openingspreek aan het Yale College te New Haven over het beproeven van de geesten, naar aanleiding van 1 Johannes 4: 1.

Hiernaast is van belang het geschrift Some Thoughts Concerning the present Revival of Religion in New - England, and the Way in which it ought to be acknowledged and promoted. Humbly offered to the Public, in a Treatise on that Subject, geschreven in 1742 en gepubliceerd in 1743, waarin Edwards expliciet ingaat op de kritiek van tegenstanders zoals Charles Chauncy (1705-1787), predikant te Boston, die betwistten dat de opwekking een werk van Gods Geest was29. Ik vermeld een aantal overwegingen die zijn ontleend aan The Distinguishing Marks en aan Some Thoughts.

Edwards waarschuwt tegenstanders van de Opwekking voor het gevaar dat zij de Heilige Geest zullen lasteren. Vooral in tijden van opwekking kan deze uiterste verharding zich als contrast voordoen. De buitengewone aandoeningen die dikwijls tijdens opwekkingen optreden, worden door Edwards sterk gerelativeerd. Ze zijn bijkomstig en niet essentieel. Ze kunnen echter wel begeleidende verschijnselen zijn van het werk van de Geest gezien de eenheid van lichaam en geest. Geestelijk leven is niet alleen cognitief, maar ook affectief. Het gevoelseven doet voluit mee. Dat is ook van belang voor de prediking. Gods knechten moeten zich richten op hoofd en hart. Als zonen des donders moeten zij de ernstige boodschap aan de harten van de hoorders leggen en als gezanten van Christus het liefelijke evangelie indringend verkondigen. De Geest doortintelt daarbij de natuurlijke gaven.


Over enerzijds extase en anderzijds melancholie uit Edwards zich genuanceerd. In toenemende mate toont Edwards zich zelfkritisch. Hij ziet een groter gevaar in de excessen van de voorstanders dan in de kritiek van de tegenstanders. Ontsporingen doen zich voor in de gebroken werkelijkheid waarin wij leven. Duisternis en licht zijn nu eenmaal altijd gemengd. Edwards stelt zelfs dat de Geest ongeestelijke krachten kan losmaken omdat Hij door een vleselijk mens heen werkt. Zo slaat bijvoorbeeld Mozes in
geestelijke verontwaardiging vleselijk op een rots. Hoewel Gods Geest geen wanorde werkt, kunnen er in de bekering van zondaren wel onordelijke dingen gebeuren. Op grond daarvan mag het werk van de Geest echter niet ontkend of verdacht gemaakt worden. De Geest is in zijn werking aan verschillende kenmerken te herkennen. Daarbij staat het christocentrische karakter van Zijn werk voorop. De Geest leidt altijd tot Christus. Hij bindt zich aan de Schrift. Edwards neemt nadrukkelijk afstand van allerlei radicale extremen en ook van buitengewone gaven. Hij waarschuwt voor het beroep op onmiddellijke openbaringen. Dit leven bij directe ingevingen van de Geest wijst hij van de hand. Ook wijst hij op geestelijke hoogmoed als een van de voornaamste invalspoorten van de satan. Verder is van belang dat de Geest het natuurlijke leven niet ontkent, maar bevestigt. Niet bijzondere ervaringen, maar de normale bekwaamheden maken geschikt tot het ambt van predikant, mits deze geheiligd zijn door het geloof in Christus. Dat laatste krijgt overigens een krachtig accent. ‘De gloed van de Heilige Geest in predikanten is een belangrijk instrument om anderen met de Geest te bereiken. Dit geldt ook voor een leven van godsvrucht.'30 De Geest respecteert orde. Met een beroep op geestelijke liefde mag men de natuurlijke liefde niet laten verkoelen.

Chauncy reageert op Some Thoughts met zijn uitvoerige Seasonable Thoughts on the State of Religion in New - England. Hij keert zich tegen het rondreizend preken, de te sterke nadruk op lichamelijke effecten, bepaalde antinomiaanse tendensen, het veroordelen van met name genoemde personen, het zich verlaten op ingevingen en directe aanwijzingen van de Heilige Geest, het optreden van lekenpredikers, zelfs vrouwen en negers, de gebruiken in samenkomsten zoals kussen, zingen en lachen in een steeds groter wordende wanordelijkheid, het bestempelen van onbekeerde voorgangers als knechten van de duivel, de verwaarlozing van studie onder een vals beroep op de Geest, de dwaling dat men het tijdstip van zijn wedergeboorte zou moeten kennen en de visie van Edwards dat de krachtige werking van de Geest ook vleselijke effecten zou kunnen hebben. God handelt op een redelijke manier met de mens. Religie zal zich dan ook kenmerken door kalmte, eenvoud en rust. Het is duidelijk dat veel van deze kritiek door Edwards gedeeld kan worden. Toch is Chauncy van een andere geest dan hij. Chauncy is vooral gematigd en burgerlijk en staat nauwelijks open voor doorbrekend werk van de Geest. Omdat hij en zijn medestanders, de zogenoemde ‘Old Lights', de ontsporingen als wezenlijk voor de opwekking ziet, verwerpen zij deze geheel.

Edwards houdt te midden van deze controversen in 1743 een prekenserie over de kracht van de ware religie. Dit resulteert uiteindelijk in 1746 in de uitgave van zijn werk
A Treatise concerning Religious Affections: In Three Parts. Dit is het meest populaire werk van Edwards geworden, een klassiek werk over geloofservaring31. ‘Affection' wordt als vrucht van wedergeboorte onderscheiden van oppervlakkige ‘passion'. De geestelijke affecten die samenhangen met echte geestelijke kennis van God staan onder bestuur van de Heilige Geest die in ons woont als in een tempel. Het gaat om een nieuwe ‘taste' van hetgeen in de Schrift besloten is, een ‘sensible' en ‘experimental' kennen van de bijbelse waarheid. Deze ‘new sense' geeft een diepe bevrediging, een rijke vreugde in de ziel:
 
‘The first effect of the power of God in the heart in regeneration, is to give the heart a divine taste or sense; to cause it to have a relish of the loveliness and sweetness of the supreme excellency of the divine nature.'32

Tegenstanders van de affecten kennen waarschijnlijk zelf de kracht van de religie niet. Laten ze zich maar eens spiegelen aan de Psalmen als kroongetuigen van de geestelijke ervaring. Anderzijds is de aanwezigheid van affecten geen garantie van de religie in ons hart. Affecten zijn nodig, maar niet voldoende om te weten of we een kind van God zijn. De intensivering van affecten zoals die tijdens een opwekking optreedt, is echter meer te waarderen dan te kritiseren. Edwards verdedigt krachtig de zekerheid van het geloof. Deze leidt echter nooit tot antinomianisme, maar is ingebed in een heilige gesteldheid van de ziel. Zij functioneert in het kader van de heiliging en is bevindelijk van aard. Er is geen vertrouwen op Christus mogelijk zonder geestelijk licht.

We zien dat bij Edwards zijn aanvankelijke vreugde over buitengewone verschijnselen meer en meer getemperd wordt. In toenemende mate wil hij onderscheiden tussen de geestelijke en de vleselijke herkomst van gebeurtenissen. Bij de voortgang van de opwekking krijgt de heiliging een steeds zwaarder gewicht. Het gaat er niet alleen om dat een zondaar wordt gered, maar vooral dat hij leeft tot Gods eer. ‘Tegenover subjectieve wildgroei in de opwekkingen komt de objectiviteit van Christus en Schrift, kerk en ambt, schepping en geschiedenis in Edwards' theologiseren onmiskenbaar naar voren. Het verstand is de plaats waar subjectieve ervaring en objectieve werkelijkheid elkaar ontmoeten...Vooral blijkt de ontwikkeling in zijn theologiseren in de toenemende aandacht voor de kerkelijke structuren om de stromen van de Geest te ordenen.' Hierbij tekent Van Vlastuin vervolgens kritisch aan: ‘De kerkopvatting als hemels voorportaal is geschikt voor geestelijk hoog tij waarin klippen en zandbanken geen gevaar vormen. Deze ideaal - structuur blijkt echter niet te zijn berekend op geestelijk eb. Hoewel de klip van het baptisme wordt omzeild, strandt het schip van de kerk op de zandbank van verbondsveronachtzaming.'
33

                    4.


Noodzaak en draagvlak

Moeten we bidden om een nieuwe uitstorting van de Heilige Geest? Ja, daar is alle aanleiding en noodzaak toe. De geschiedenis van opwekkingen kan ons leren niet te wanhopen aan Gods onverwachtse krachtig handelen in geesteloze tijden. In tegenstelling tot Edwards gebruik ik overigens niet de term ‘outpouring of the Holy Spirit'. Door deze terminologie te hanteren stelt Edwards opwekking op heilshistorisch niveau. Daarmee relativeert hij het eenmalig heilsfeit van Pinksteren. Hij erkent wel het unieke van Pinksteren, maar deze uniciteit geldt kwantitatief, nauwelijks kwalitatief. Hij wijst de opvatting af dat de Heilige Geest eens en voor altijd is uitgestort en dat de gemeente per definitie deelt in de volheid van de Geest. Hij maakt ook geen onderscheid tussen het geestelijk leven vóór Pinksteren en na Pinksteren. ‘De Geest is geen gegeven, maar moet Zich voortdurend geven. De doorgaande werking van de Geest is geen stromende rivier, maar een incidenteel vallende regen.' 34
Dat mag op zichzelf waar zijn, tegelijkertijd mag gezegd worden dat de kerk (de gemeente) de woonstede van God in de Geest is. Vanuit Pinksteren mogen we zeggen: 'eens gegeven, blijft gegeven'. Dat is geen aanleiding tot zelfgenoegzaamheid, maar juist een aansporing om voortdurend te staan naar de vervulling met de Geest. De juiste houding in dagen van verval is niet het klagen over de donkerheid van de tijd en evenmin geruststellend spreken over alles wat we ‘nog' hebben en waarin we beter zouden zijn dan anderen. Het komt erop aan vanuit de ervaren nood met verwachting tot God te gaan, waarbij we de rijkdom van onze heilshistorische situatie in het oog houden als draagvlak en stimulans voor deze verwachting.

Soevereiniteit en afhankelijkheid


Opwekking is een soeverein werk van de Geest, niet door mensen te organiseren. Het is dus niet het resultaat van het gebruik van de juiste middelen. Het uitblijven van opwekking is niet per definitie een oordeel. De Geest werkt niet in alle tijden en in alle personen in gelijke mate. Deze overtuiging van Gods soevereiniteit maakt echter niet passief, maar juist actief.
‘God does all and we do all', kon Edwards zeggen. We kunnen de Geest uitblussen door onderlinge verdeeldheid, door het wantrouwen van opwekking, het zwijgen erover, het doorslaan tijdens opwekking en een al te afwachtende houding tegenover opwekking. 'Persoonlijke verantwoordelijkheid ligt vooral in het persoonlijk en gemeenschappelijk bidden en vasten om opwekking.'35

Ernst en bewogenheid


We moeten niet van opzienbarende en uitzonderlijke zaken opwekking verwachten. Hét middel tot opwekking is en blijft de normale prediking van het Woord van de levende God. Opwekking kenmerkt zich door de prediking van de wedergeboorte. Ik voeg er in de lijn van Calvijn aan toe: de prediking van geloof. De prediking van de noodzaak door persoonlijk geloof met Christus verenigd te zijn en dan ook in Zijn voetspoor te gaan. Zo krijgt de prediking een sterk persoonlijke toespitsing, met ‘a sense of urgency'. Predikanten dienen opwekking te bevorderen door ‘hart-searching' prediking, volledige inzet van hun gaven, broederlijke liefde en confessionele trouw. Preken zijn geen verhandelingen over God, maar stellen Hem present. De prediker dient dan ook met de Geest vervuld te zijn.


Er is een diepe ernst in het licht van de eeuwigheid. Zo is er ook de innige verwondering over Gods genade in Christus en bewogenheid met de naasten als medereizigers naar de eeuwigheid met het oog op hun eeuwig heil.


Geestelijk inzicht en geestelijke emoties


Opwekking is geen emotionele roes, maar gaat wél gepaard met diepe emoties. De heiliging van het verstand mag daarbij niet ontbreken. De leer fungeert als toets voor de spiritualiteit. Intussen worden tijdens een opwekking de dingen van Gods koninkrijk op intense wijze beleefd. Denk aan diepe droefheid over de zonde, zekerheid over de vergeving van zonden, vurigheid van geest in het dienen van God, een intens en krachtig gebedsleven. Radicaal is de keus voor de dienst van de HEERE. Deze realiteit van het werk van de Geest komt aan het licht in het leven van Gods kinderne. Daarom moet er in de prediking niet vaag en schimmig over gesproken worden.


Passen we echter op voor een
onkritisch omgaan met ervaring. Ervaring kan een valse zekerheid geven. Het ‘enthousiasme' beroept zich op de ervaring als laatste gezagsinstantie. Extreme opvattingen en gedragspatronen betekenen vaak dat er meer vuur dan licht is. De menselijke geest heeft een zwak voor het buitengewone. Dit sensatie-effect zet ons gemakkelijk op het verkeerde been. De duivel sluit aan bij de vleselijke hang naar het bijzondere en is zelf in staat buitengewone krachten te verrichten. Geestelijke bloeitijden vragen dan ook om extra waakzaamheid tegenover de duivel. Deze waakzaamheid mag echter de openheid voor en erkenning van intense gevoelens niet in de weg staan.

Pas op voor het
Solo Spiritu: minachting voor het uiterlijk ambt en sacrament, onderschatting van de betekenis van Gods verbond, zicht op de kerk als vergadering van gelovigen in plaats van congregatio Christi. Het bovennatuurlijke werk van de Geest moet niet de natuurlijke organische verbondsrelatie wegdrukken. Zondaren moeten verwezen worden naar de in de doop verzegelde verbondsbeloften.

Herstelde relaties en gemeenschap der heiligen


In tijden van opwekking belijdt men elkaar de zonden en misdaden. Gebroken relaties worden hersteld. Edwards onderstreept het belang van de gemeenschap der heiligen. De rivier van de Geest stroomt primair door de brede bedding van het verbond. Het geestelijk leven is niet individualistisch, maar corporatief bepaald. Onverzoenlijke en culturele tegenstellingen worden door de Geest overstegen, zodat er een nieuwe ‘oecumene van het hart' ontstaat.
Dit komt vooral naar voren in het eerder in noot 12 genoemde geschrift A Humble Attempt to Promote Explicit Agreement and Visible Union of God's People in Extraordinary Prayer, for the Revival of the Church and the Advancement of Christ's Kingdom on Earth (Boston 1748). Voor de actualiteit betekent dit dat we geroepen zijn bruggen te slaan naar elkaar en dwars door allerlei kerkmuren en denominationele grenzen heen het gemeenschappelijk gebed en de gemeenschappelijke verootmoediging te beoefenen.

Heiliging en kerstening


‘Terwijl de grote ontdekking van de Reformatie vaak is verworden tot orthodoxie of goedkope genade, neemt men in opwekkingsbewegingen ook de levensheiliging ernstig.'
36 Een reveil heeft een kerstenende werking en zet een stempel op heel de samenleving. Het zou van belang zijn hierop verder door te gaan, maar dan voert in dit bestek te ver. Het gaat mij er nu alleen om te accentueren dat opwekking niet spiritualistisch en individualistisch verstaan moet worden, maar met alle verbanden van het leven en samenleven te maken heeft.

Missionaire en diaconale inzet


Opwekking leidt tot missionair elan. Het innerlijk geestelijk leven blijkt een bron van actie te zijn. Ook het diaconale spreekt uitdrukkelijk mee: de heiliging krijgt concreet gestalte in liefdadigheid. Wanneer gesproken wordt over de toekomstige bloeitijd van de kerk, wordt deze ook getekend als een tijd van sociale gerechtigheid, waarin de tegenstelling tussen rijk en arm is weggevallen. Wanneer we vandaag opwekking zoeken, dan gaat het om ‘bewaren met de deuren open', zoals in de gemeente van Filadelfia die kleine kracht had, maar Christus; Woord had bewaard en zo een open deur ontving naar Jood en heiden toe ( Openbaring 3: 8,9). ‘Das Gebot der Stunde' is niet dat wij ons terugtrekken in een baston van gelijkgezinden, maar juist uitgaan in ‘de heggen en de steggen' met de blijde boodschap van het koninkrijk Gods. Laten we opnieuw vanuit een positief eschatologisch motief gemotiveerd mogen worden tot het getuigend gesprek met Israël en de zending onder de volkeren. Opwekking, zending en het millennium zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.


1. In onderscheiding van The Second Great Awakening (1790 -1840) met o.a Charles Grandon Finney.
2. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking. Een onderzoek naar de leer van de Heilige Geest in de opwekkingstheologie van Jonathan Edwards (1703 - 1758), Heerenveen 2001; dez.'Jonathan Edwards als opwekkingstheoloog', in de Waarheidsvriend, 84 (1996), 19 -21; Vgl. John E. Smith, Harry S. Stout and Kenneth P. Minkema, A Jonathan Edwards Reader, New Haven 1995; Harry S. Stout, ‘Edwards as revivalist', in Stephen J. Stein ed., The Cambridge Companion to Jonathan Edwards, Cambridge 2007, 125 - 143; John Piper, God's Passion for His Glory. Living the Vision of Jonathan Edwards, with the complete text of The End for Which God Created the World, Wheaton 1998; John Piper & Justin Taylor, ed., A God Entranced Vision of All Things. The legacy of Jonathan Edwards, Wheaton 2004; Conrad Cherry, The Theology of Jonathan Edwards: A Reappraisal, Bloomington and Idianapolis 1966; Michael J. McClymond, Encounters with God: An Approach to the Theology of Jonathan Edwards, New York, 1998; Gerald McDermott, Seeing God: Jonathan Edwards and Spiritual Discernment, Vancouver 2000. Voor een introductie tot Edwards' preken zie T.M. Moore, ed., Growing in God's Spirit, Phillipsburg 2003.
3. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 22.
4. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 219.
5. G.S. Claghorn, ‘Introduction' op Letters and Personal Writings',deel 16 van The Works of Jonathan Edwards (general editor Harry S. Stout), voortaan JE (Yale), New Haven / London; Yale University Press 1998, 79.
6. JE (Yale) 16, 792-793; Sereno E. Dwight, ‘Memoirs of Jonathan Edwards' in Edw. Hickman ed., The Works of Jonathan Edwards 1834, repr. Edingburgh 1974, 1: xiii.
7. Ibid. xiv. Vgl. Donal S. Whitney, ‘Pursuing a Passion through Spiritual Disciplines: Learning from Jonathan Edwards' in John Piper & Justin Taylor, ed., A God Entranced Vision of All Things,109 - 128.
8. JE (Yale) 16, 795vv.
9. JE (Yale) 17, 437- 438 (sermon ‘The Christian Pelgrim').
10. JE (Yale) 16, 753-759.
11. JE (Yale) 16, 759, 764-765.
12. Zie zijn in 1748 gepubliceerde An Humble Attempt to Promote Explicit Agreement and Visible Union of God's People in Extraordinary Prayer, For the Revival of Religion and the Advancement of Christ's Kingdom on Earth, pursuant to Scripture - Promises and Prophecies concerning the Last Time en de bespreking daarvan in W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 161- 167. JE (Yale), 16; heruitgegeven door T.M. Moore, Phillipsburg 2004 (serie Jonathan Edwards for Today's Reader). Hier komt ook het zicht op de toekomst van Israël naar voren. De volheid van Israël zal het hart van het millennium uitmaken. De hele nieuwtestamentische bedeling wordt gezien als een voorbereiding op de bloeitijd voor de kerk. De eschatologie is meer pneumatologisch dan christologisch gestructureerd.
13. JE (Yale), 4, 151.
14. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 79.
15. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 81.
16. Zie hiervoor zijn in 1749 gepubliceerde An Humble Inquiry into the Rules of the Word of God concerning the Qualifications requisite to a complete standing and full Communion in the visible Christian Church. Vgl. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 175vv., verder: Mark Dever, ‘How Jonathan Edwards got fired, and why it's important for us today' in John Piper & Justin Taylor, ed., A God Entranced Vision of All Things,127 - 144.
17. JE (Yale) 4, 565.
18. Volledige title: A Careful and Strict Inquiry into the Modern Prevailing Notions of That Freedom of the Will, Which is Supposed to be Essential to Moral Agency, Virtue and Vice, Reward and Punishment, Praise and Blame, JE (Yale), 3. Zie Sam Storms, ‘The Will: Fettered Yet Free (Freedom of the Will)' in John Piper & Justin Taylor, ed., A God Entranced Vision of All Things,201 - 220.
19. De volledige titel luidt: The Great Christian Doctrine of Original Sin Defended, Evidences of its Truth Produced, and Arguments to the Contrary Answered, JE (Yale), 3. Zie hierover Paul Helm, ‘The Great Christian Doctrine (Original Sin)' in John Piper & Justin Taylor, ed., A God Entranced Vision of All Things,175 - 200.
20. JE (Yale) 8 (ed. Paul Ramsey) ; John Piper, God's Passion for His Glory. Living the Vision of Jonathan Edwards, with the complete text of The End for Which God Created the World, Wheaton 1998.
21. Zie Stephen J. Nichols, Heaven on Earth: Capturing Jonathan Edwards's Vision of Living in Between, Wheaton 2006, 95.
22. JE (Yale) 17, 201.
23. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 44.
24. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 47.
25. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 111.
26. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 115.
27. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 114.
28. Zie hiervoor Sherard Burns, ‘Trusting the Theology of a Slave Owner' in John Piper & Justin Taylor, ed., A God Entranced Vision of All Things,145 - 171.
29. Vgl. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 128vv.
30. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 138.
31. JE (Yale) 2. Vgl. Mark R. Talbot, ‘Godly Emotions (Religious Affections)'in John Piper & Justin Taylor, ed., A God Entranced Vision of All Things,221 - 256; Gardiner Spring, The Distinguishing Traits of Christian Character, Phillipsburg, 1966; Brad Walton, Jonathan Edwards, Religious Affections, and the Puritan Analysis of True Piety, Spiritual Sensation and Heart Religion, Lewiston N.Y., 2002; W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 145 - 160.
32. Jonathan Edwards, ‘Treatise on Grace', in Treatise on Grace and Other Posthumously Published Writings, ed. by Paul Heim, Cambridge 1971, 49.
33. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 188.
34. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 220.
35. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 221.
36. W. van Vlastuin, De Geest van opwekking, 226.

 


© 2010 George Whitefield Stichting.