Johan D. Tangelder

Deze dagen zijn van cruciaal en strategisch belang voor de evangelische beweging, die het snelst groeiende deel vormt van de wereldwijde kerk. Haar grote discussiepunt in onze postmoderne en relativistische tijd wordt gevormd door de aard en volle autoriteit van de Schrift; deze kwestie bedreigt de eenheid van de evangelische beweging. De vraag is: kunnen een verheven kijk op de Schrift samengaan met theologische vernieuwing? Volgens mij is dit onmogelijk. Iedereen zou dit tegenwoordig moeten beseffen. Sterker nog: kan iemand nog evangelisch worden genoemd terwijl hij de volledige betrouwbaarheid van de Bijbel ontkent? Ik sta achter de opmerking van dr. Harold J. Ockenga (1905-1985): ‘Het is duidelijk dat zij die een gezaghebbende, betrouwbare, authentieke en onfeilbare Schrift opgeven uiteindelijk afstand moeten doen van het recht om de naam ‘evangelisch' te gebruiken.' Robert W. Yarborough stelt zelfs dat ‘de discussie over de Schrift in feite uiteindelijk een discussie is over de aard van God.' Met andere woorden: zouden evangelischen concluderen dat de Schrift kan dwalen dan zouden de kerk en haar theologen ontdekken dat er zonder foutloze Bijbel geen solide basis bestaat voor bijbels gezag en dat er daarom niets betrouwbaars te zeggen zou zijn over theologie of christelijke levensstijl.

De vroege Pinnock (1965 - 1974)

Clark PinnockAan het begin van zijn loopbaan was Pinnock een geestdriftig verdediger van ‘Biblical inerrancy', de onfeilbaarheid van de Bijbel. Hij verklaarde dat evangelischen de onfeilbaarheid belijden omdat het Bijbels is om dat te doen. Hij stelde dat ‘de Schrift in haar precieze woordelijke vorm Gods geschreven woord belichaamt en vormt, waarvan de bindende kracht niet ongeldig kan worden gemaakt.' Zijn standpunt was gegrond op wat de Bijbel zelf over inspiratie leert, op hoe Christus en de apostelen de Schrift zagen, evenals op de historische stellingname van de Kerk. Hij verklaarde dat Gods Woord niet bedriegt en niet kan bedriegen, want anders zou het niet van Hem afkomstig zijn. Aangezien God de uiteindelijke Auteur van de Schrift is, dwaalt deze niet, want Hij kan niet liegen. Daarom, ‘alles wat de Schrift leert, moet geloofd worden, vanwege het goddelijke auteurschap ervan.' Pinnock merkte op dat het ontkennen van onfeilbaarheid leidt tot - zoals sceptici goed weten - het verlies van een betrouwbare Bijbel. Het is onzin om te spreken over een onfeilbare Bijbel die fouten bevat, en over een betrouwbaar boek dat liegt. Het fundament van theologie ligt enkel vast wanneer de Bijbel als betrouwbaar wordt beschouwd. Als het een historisch feit noemt, begrijpen we dat er een werkelijke gebeurtenis heeft plaatsgevonden die daarmee overeen komt. Bij het verdedigen van de onfeilbaarheid wond Pinnock er geen doekjes om. ‘Twijfel oproepen over de complete waarheidsgetrouwheid en het gezag van de Schrift is een misdaad die een enorme crisis voor theologie en geloof veroorzaakt.'

De latere Pinnock (1975 - )

Een van de mooiste en lezenswaardigste boeken over de onfeilbaarheid is Pinnocks Biblical Revelation: The Foundation of Christian Theology, gepubliceerd in 1971. Evangelische wetenschap op z'n best! J.I. Packer acht het een ‘groot success... van Pinnocks eerste periode.' Maar in de jaren zeventig veranderde Pinnock van positie. Hij begon vragen te stellen bij de leer van de onfeilbaarheid. Hij veronderstelde dat waar geloof in Bijbels gezag zich toont in luisteren en gehoorzamen, en niet in het belijden van onfeilbaarheid. In 1977 kwam in Chicago een internationale coalitie van evangelische wetenschappers en leiders bijeen om een strategie uit te stippelen voor een tienjaren-plan om de leer van de onfeilbaarheid van de Bijbel te bestuderen en te verdedigen en de evangelische gemeenschap te informeren over het belang ervan. Toen ging Pinnock in de aanval: ‘Een "onfeilbaarheidscampagne" is het laatste waaraan we behoefte hebben. We kunnen beter aandacht besteden aan de luidruchtige liberalen die gedeelten van het Oude en Nieuwe Testament ontmythologiseren. De strijd moet niet aan het Fuller Seminary worden gestreden (een instituut dat bekritiseerd werd vanwege zijn vermeende ongebondenheid aan de schrift), maar op plaatsen als de theologische opleidingen van Chicago en Harvard.' Pinnock zette uiteen dat het woord onfeilbaarheid ‘niet erg bruikbaar is', omdat het enkel ‘een moderne maatstaf is van precisie en wetenschappelijke betrouwbaarheid.'

In The Scripture Principle, gepubliceerd in 1984, legde Pinnock een grotere nadruk op de menselijkheid van de Schrift en het werk van de Heilige Geest. Bewust wilde hij plaatsgeven aan de gedachte dat God Zijn Woord aan de mens aanpast. Nu verdedigt hij dat Bijbelse betrouwbaarheid eerder betrekking heeft op zaken die de zaligheid betreffen dan op details. Dat de Bijbel betrouwbaar is, betekent dat hij ons ertoe kan brengen ‘om God in Jezus Christus te leren kennen en liefhebben en ons te koesteren in die reddende relatie'. Dat is belangrijker dan de nadruk te leggen op grammaticale kwesties of de juiste historische beschrijving. Pinnocks benadering sluit aan bij zijn recente belangstelling in ‘narratieve'-theologie die liever de waarheid van de Bijbelse geschiedenis op hoofdlijnen aanvaardt dan in de details. Pinnock stelt bijvoorbeeld dat ‘we niet verplicht zijn om de Bijbel de mogelijkheid van speelse legenden te ontzeggen, omdat de centrale claim historisch is; alsof het erkennen van enkele mythische elementen in het Bijbelverhaal als geheel het christelijke verhaal zelf tot een mythe zou bestempelen. Ongetwijfeld, om het evangelie waar te laten zijn, moet Jezus' opstanding hebben plaatsgevonden; maar dat geldt niet voor de bijl van Elisa of het lot van de vrouw van Lot.'

Ray Roennfeldt, auteur van Clark H. Pinnock On Biblical Authority. An Evolving Position, zegt dat Pinnock hoopt dat zijn nieuwe benadering liberalen ertoe zal brengen om de Bijbel als het gezaghebbende Woord van God te aanvaarden, en conservatieven om te erkennen dat de Schrift het recht heeft om het goddelijke Woord te presenteren in welke gewenste menselijke vorm dan ook. Beide groepen moeten wat Pinnock betreft gelovig naar dat Woord leren luisteren, door de kracht van de Heilige Geest. Pinnocks experimenten met theologie en zijn herhaaldelijke veranderingen hebben veel evangelischen in verwarring gebracht. Ze vroegen zich af in welke richting hij zich nu werkelijk bewoog. Geen wonder dat hij een ‘evangelische dissident' is genoemd. De verandering in zijn Schriftbeschouwing laat zien dat zijn theologie in belangrijke mate, ja zelfs fundamenteel ervaringsgericht is geworden. Hoe dan ook, Pinnock is er nog steeds van overtuigd dat godsdienstige ervaring de Schrift nodig heeft, op dezelfde manier als voor een reiziger een betrouwbare wegenkaart onontbeerlijk is. Maar in de loop der tijd is hij een van de meer vooraanstaande evangelischen geworden die menen dat dat de Heilige Geest in het leven van de Kerk aan de zijlijn wordt gedrongen.

Pinksterneigingen

Gedurende de zeventiger jaren veranderde Pinnock van standpunt ten opzichte van de Pinkster-/charismatische beweging. Hij wees de visie van Augustinus en Warfield af dat de gaven van de Geest na de vroege kerk zijn opgehouden. Hij noemde ze ‘een legitieme gave van de Geest aan de kerk van vandaag'. In het artikel ‘Biblical Texts - Past and Future Meanings' schrijft Pinnock dat de herontdekking van Pinksteren in de twintigste eeuw geleid heeft tot een brede correctie van een traditie van Bijbel-interpretaties die van mening is dat speciale gaven van de Heilige Geest na pinksteren ophouden. ‘Openheid voor het volledige spectrum van Geestes-gaven is nu het hoofdkenmerk van het denken van vele christenen, zelfs buiten Pinkster- en charismatische kringen.' Hij stelde vast dat de Pinkster-/charismatische beweging nu duidelijk een levende werkelijkheid is in het moderne Christendom en dat zijn leven en zijn werk als theoloog er zeer door beïnvloed is. Hij zei dat hij begon te beseffen dat God ons via de Bijbel wil leren door middel van historische exegese gecombineerd met een openheid voor de Geest. Hij beleed een voortgaande openbaring. Zelfs meende hij dat iemand met hulp van de Geest ‘soms wellicht buiten de Schrift moet gaan om de bedoelingen ervan uit te werken.' Voor Pinnock ‘is de openbaring niet afgesloten'. Hij stelt dat, hoewel de canon van de Bijbel compleet is, de Heilige Geest in de Kerk aanwezig blijft om door de Schrift te spreken en om ons via elkaar aan te spreken door gaven zoals die van de profetie. Hij claimt dat hij (ten minste) enkele malen ‘een woord van profetie' heeft ontvangen en dat hij in 1982 ‘genezing ontvangen heeft van een ernstige afwijking' aan zijn enige functionerende oog. Wat de genezing van zijn oog betreft getuigde Pinnock: ‘Ik weet uit persoonlijke ervaring dat één zo'n voorval meer waard kan zijn dan een boekenkast vol academische apologieën voor het christendom (daarbij inbegrepen die van mezelf).' Van de in brede kringen besproken ‘Toronto Blessing' met zijn ‘heilige lachen' en andere vreemde gebeurtenissen raakte hij eveneens diep onder de indruk. In de zomer van 1994 was hij voor het eerst bij een dergelijke bijeenkomst aanwezig. Volgens hem waren de mensen daar zo ontvankelijk naar God toe dat hij het beschouwde als een tijd van ware geestelijke verkwikking. Zijn persoonlijke getuigenis over de invloed van de Toronto Blessing meldt: ‘Ik ga naar de bijeenkomst om op God te wachten en te luisteren. Er is daar een overvloed aan geloof en verwachting. De omgeving draagt bij tot een ontmoeting met de Heilige Geest... Ik merkte dat ik zelf radicaler ging openstaan voor Gods aanwezigheid en vertrok er met een vermeerderd geloof.' Desondanks merkte hij een zwak punt op in het onderwijs van de Toronto Blessing. Hij vond dat dit er soms niet in slaagde ‘om adequaat om te gaan met het doel van de Geest, namelijk Gods heerschappij te vestigen door te inspireren en aan te zetten tot een ernstig volgen van Gods dienstknecht Jezus.'

Pinnocks theologische reis en zijn veranderde visie op de Schrift vervreemde hem van het calvinisme dat hij ooit omhelsde. Johannes Calvijn verdedigde vurig het historische ‘alleen de Schrift'-principe. Hij waarschuwde dat er niets aan de onfeilbare Schrift moest worden toegevoegd, zelfs geen zaken die een directe openbaring van de Heilige Geest lijken te zijn. Wat hij schrijft over de wezenlijke eenheid van de Heilige Geest en de Bijbel is in dit verband ter zake: ‘Hij [de Heilige Geest] is de Auteur van de Schrift: Hij kan niet veranderen en van Zichzelf verschillen. Daarom moet Hij altijd blijven zoals Hij Zichzelf daarin openbaarde. Door dit te stellen, beledigen we Hem niet - tenzij we het misschien eerbaar voor Hem vinden te stellen dat Hij Zichzelf kan verminderen of kan degenereren.'

Ontginnen van nieuw terrein

Pinnocks ontginnen van ‘nieuw terrein' als theoloog heeft vele wendingen vertoond. Zijn interesse in de leer der zaligheid leverde vele publicaties op die bijna het hele scala van zijn schrijverscarrière beslaan. Hij begon als vurig en enthousiast calvinist. Hij was er wezenlijk van overtuigd dat de leer van de verkiezing bij het hart van de Kerk ligt en het centrum is van het geloof van de Kerk. In zijn vroege periode kon hij waardering opbrengen voor dr. H. Bavinck, die in doxologische termen over de uitverkiezing sprak, over haar ‘heerlijkheid' en over de rijke troost van de raad van God. Hij zou hebben ingestemd met dr. A. Kuypers bewering dat uitverkiezing ‘het centrale leerstuk van de kerk' is. Pinnock beschouwde alternatieve interpretaties van de leer der zaligheid als verdacht aangezien die zouden insluiten dat zondaars op de een of andere manier aan hun eigen zaligheid konden bijdragen - terwijl die door genade alleen is. In zijn geschriften en lezingen benadrukte hij de vitaliteit van het Gereformeerde geloof. In een essay uit 1975, gepubliceerd in The Use of the Bible in Theology. Evangelical Options zei hij nog dat ‘Calvijns theologie goede theologie is, omdat zijn uitleg over het algemeen zorgvuldig en betrouwbaar is.' Tot ongeveer 1970 was Pinnock calvinist. De eerste schakel in de keten van calvinistische leerstukken die wat hem betreft brak, was de leer van de volharding der heiligen. Door de vermaningen en waarschuwingen in de brief aan de Hebreeën te bestuderen, raakte hij ervan overtuigd dat er voor de zaligheid in ieder geval iets afhangt van de menselijke factor. Volgens Pinnock was het dit inzicht dat voor hem ‘de logica van het calvinisme' brak. Nu geloofde hij dat Gods wil door menselijke halsstarrigheid kan worden verijdeld. Hij concludeerde dat het ten minste voor een deel van de menselijke partner afhangt of de christen in de reddende genade van God blijft.

Pinnocks breuk met het calvinisme bracht hem ertoe ‘vele andere onderwerpen' te heroverwegen, inclusief de verkiezing, de totale verdorvenheid, de verzoening in Christus en de aard en autoriteit van de Schrift. In zijn vroege schriftbeschouwing benadrukte Pinnock de goddelijke factor en de onfeilbaarheid. Toen hij met het calvinisme brak, dacht hij dat de Schrift begrepen moest worden als het resultaat van zowel een goddelijke als een menselijke respons. Daarmee verwierp hij de onfeilbaarheid, een leer die hij ooit zo vurig verdedigde. In 1986 bijvoorbeeld beweerde Pinnock dat de orthodoxe of oude visie op de Bijbel de neiging had om ‘de absolute perfectie van de tekst te overdrijven en de ware menselijkheid ervan te minimaliseren'. Nu gelooft hij dat de traditionele leer van de onfeilbaarheid niet altijd op de meest evenwichtige en redelijke manier ontwikkeld is en dat die in het licht van moderne literaire kritiek op de Schrift niet valt staande te houden. Vervolgens eindigt Pinnock ermee om het menselijke element in de Schrift te veel te benadrukken. Hij geeft geen passende plaats aan de rol die God speelde bij het tot stand komen van de Schrift. Deze verzwakte visie op de Schrift, gecombineerd met zijn nieuwe liefde voor het arminianisme verklaart mede waarom hij ontevreden is met de sterke nadruk op Gods soevereiniteit in het denken van bekende calvinistische theologen als B. B. Warfield en J. I. Packer.

Pinnocks ‘bekering' tot het arminianisme vond geleidelijk plaats. Toen hij in 1974 de Trinity Evangelical Divinity School for Regent College te Vancouver verliet, verklaarde hij: ‘Ik ben steeds sceptischer geworden over de waarde en betrouwbaarheid van calvinistische theologie. Ik ben bang dat deze theologie de integriteit van het Evangelie bedreigd, dat in het nieuwe Testament zonder voorbehoud wordt gebracht aan alle zondaren, en niet aan een willekeurig vastgesteld aantal.' Grace Unlimited en The Grace of God, The Will of Man: A Case for Arminianism (1989) zijn boeken over de leer der zaligheid, geredigeerd door Pinnock. Hierin behandelt hij samen met andere evangelische theologen ‘de alomvattende draagwijdte van Gods reddende (Letterlijk: salvific, d.w.z. in staat om de zaligheid te bewerken )  wil'. Ze tonen zijn geleidelijke verandering. Pinnocks vroege opvatting was dat een calvinistische oriëntatie een essentieel onderdeel was van gezond christelijk geloof en christelijke verkondiging. Later leerde hij het tegendeel. Hij concludeerde dat God niet individuen heeft uitverkoren, maar een volk; en dat individuen Gods verkiezing binnengaan als ze er door het geloof voor kiezen om zich bij het in Christus uitverkoren lichaam te voegen. In A Wideness in God's Mercy - Finality of Jesus Christ in a World of Religions (1992) zegt hij dat Abrahams verkiezing omwille van alle mensen is. ‘Het is geen uitverkiezing waarin God willekeurig sommigen uitkiest om gered te worden, terwijl Hij anderen omwille van Zijn eer voor de verdoemenis bestemt.' Pinnock voegt eraan toe dat ‘uitverkiezing niets te maken heeft met de eeuwige zaligheid van enkelingen, maar in plaats daarvan verband houdt met Gods redden van de volken.' Hij beschuldigt de Reformatie ervan dat ‘het een grote fout was om de uitverkiezing met genade en zaligheid in verband te brengen.'

Pinnock beschuldigt Augustinus (354-430) ervan dat hij de goddelijke kant van de zaligheid te veel benadrukt. Hij zegt dat de kerkvader er ‘in de felle strijd tegen het Pelagianisme toe gebracht werd om het volkomen genade-zijn van de goddelijke genade te benadrukken ten nadele van iedere menselijke bijdrage.' En Pinnock veronderstelt dat het deze bittere strijd was die Augustinus ertoe bracht om de goddelijke soevereiniteit zo sterk te benadrukken ‘en de onaangename veronderstellingen te aanvaarden die ermee samengaan, inclusief soteriologische predestinatie, totale verdorvenheid, eeuwigdurende pijniging in de hel, strikte beperkingen aan de hoeveelheid personen die gered kunnen worden.' Pinnocks referentiepunt is niet langer de eer van God, maar het vermogen van de mens, wat God voor de mens kan doen. Ronald Nash vat Pinnocks visie als volgt samen: ‘De zaligheid van ieder menselijk wezen hangt uiteindelijk af van die persoon. God kan de zondaar vleien en smeken, de Heilige Geest kan zijn best doen, Christus is al voor de zondaar gestorven. Maar de zondaar zal de zaligheid nooit ontvangen voor hij of zij besluit om te geloven. De zaligheid is een gevolg van menselijke samenwerking met God. Gods aandeel was het zorgen voor een Zaligmaker, het aandeel van de mens omvat het gebruik van de vrije wil om te aanvaarden wat God heeft gedaan.'

Pinnock maakt ook een karikatuur van het calvinisme dat hij ooit zo vurig omhelsde. In een essay uit 1992, ‘The Conditional View' in Four Views on Hell, zegt Pinnock dat het van ons vraagt om te geloven dat God miljoenen zondaren eindeloos pijnigt, zondaren die verloren gaan omdat de Vader besloten heeft hen niet tot zaligheid te verkiezen, hoewel Hij dit had kunnen doen, en dat hun pijnigingen verondersteld worden de harten van de gelovigen in de hemel te verheugen. In een ander werk veegt Pinnock de vloer aan met Gods soevereiniteit die ‘als een oosterse despoot alles wil controleren' en ‘feitelijk niet in staat is tot medelijden'. In A Wideness in God's Mercy stelt hij dat ‘voor zover sommige van haar vertegenwoordigers God als een wreed en willekeurig Wezen hebben afgeschilderd, orthodoxe theologie dringend aan herziening toe is.'

Volgens mij is de opmerking van John Piper een passend antwoord op Pinnocks harde beoordeling van het calvinisme. Piper zei dat de dood en ellende van de onboetvaardige op zichzelf beschouwd geen vreugde is voor God. God is geen sadist. Hij is niet wraakzuchtig of bloeddorstig. In plaats daarvan, als een opstandig, verdorven, ongelovig mens geoordeeld wordt, verlustigt God Zich in de verhoging van waarheid en gerechtigheid en de verdediging van Zijn eigen heerlijkheid en eer. Als we Pinnock arminiaan noemen, dan moeten we bedenken dat er ‘een enorme afstand' bestaat tussen Arminius (1560-1609) en het hedendaagse arminianisme. Dit hoeft geen verbazing te wekken, aangezien Arminius in de Noord-Amerikaanse contekst gelezen wordt door de ogen van John Wesley en het Methodisme. Als we Pinnocks veranderende opvattingen volgen, kunnen we zien dat er de laatste jaren duidelijke overeenkomsten zijn ontstaan tussen het theologische werk van John Wesley in de achttiende eeuw en dat van Pinnock in de twintigste eeuw. In zijn toespraak voor de Wesley Theological Society in 1997 bijvoorbeeld, merkte Pinnock op dat de retoriek van het ‘de Schrift alleen' oppervlakkige kanten heeft. Hij zei dat hij door de jaren heen was gaan beseffen ‘hoe Wesleyaans mijn veranderingen in methode en theïsme waren'.

Pinnocks veranderde opvattingen hebben hem ook vragen doen stellen over de zaligheid van hen die nooit het Evangelie gehoord hebben. Ray Roennfeldt wijst erop dat in het licht van zijn arminiaanse benadering van de leer der zaligheid Pinnock stelt dat, omdat God Iemand is die wil dat allen zalig worden, ‘we er zeker van kunnen zijn dat Hij Zich op de een of andere manier aan iedereen openbaart en hen ertoe nodigt om een beslissing voor of tegen Hem te maken.' In A Wideness in God's Mercy doet Pinnock enkele uitspraken die verontrustend zijn voor iemand die zichzelf evangelisch theoloog noemt. Anders dan de Hervormers verklaart hij dat algemene openbaring de mogelijkheid tot verlossing biedt. Hij zegt dat ‘het zeker redelijk is om te concluderen dat goddelijke genade overal aanwezig is. Gods altijd genadige Geest is niet beperkt tot de kerkmuren.' Hij stelt dat hij niet ontkent dat er kennis van God bestaat buiten Christus om. ‘Ik aanvaard algemene of kosmische openbaring en ik geloof dat vele mensen in andere godsdiensten God aanbidden, zelfs op manieren die te kort schieten bij de openbaring van Gods natuur die Christus brengt.'

Pinnock verklaart zelfs: ‘Als Joden en moslims, bijvoorbeeld, God prijzen als de Schepper der wereld, dan is het duidelijk dat ze naar hetzelfde Wezen verwijzen. Er zijn geen twee almachtige Scheppers van hemel en aarde, maar slechts een. We mogen veronderstellen dat ze de ene Schepper God bedoelen te aanbidden die ook wij dienen... Over de hele wereld vrezen mensen God en God neemt hen aan, zelfs daar waar het Evangelie van Jezus nog niet verkondigd is.' Pinnock lijkt de Bijbelse waarheid niet erg serieus te nemen dat de mens van nature geneigd is om God en zijn naaste te haten. En zijn nieuwe standpunt moedigt christenen niet aan om de Grote Opdracht van onze Heere uit te voeren. Waarom onszelf inspannen om moslims, joden en anderen met het Evangelie te bereiken als mensen zelfs door God worden aangenomen waar het Evangelie nog niet verkondigd is?

De tocht gaat verder

Pinnocks reis van Augustinus naar Arminius en naar Wesley is niet beëindigd. De nieuwste fase in zijn theologische omzwervingen is zijn flirt met ‘de openheid van God'-theologie. Clark Pinnocks theologische omzwervingen hebben hem nu tot ernstige dwalingen gebracht. In 1985 leerde hij nog de onfeilbaarheid van de Bijbel en de soevereiniteit van God. Maar tegen het einde van de twintigste eeuw overtuigde zijn ommezwaai van het calvinisme naar het wesleyaanse arminianisme hem ervan dat de gereformeerde kijk op de leer van God serieuze herziening behoefde. Hij worstelde met verkiezing en vrije wil, de almacht van God en opstand tegen Hem. Op zijn zoektocht naar antwoorden werd Pinnock een vurig criticus van de leer van de uitverkiezing. Hij vond dat calvinisten mensen eerder mensen wegstoten dan dat ze hen voor het geloof werven. Hij schreef: ‘Te zeggen dat God de zonde haat terwijl hij haar in het geheim wil, te zeggen dat God ons waarschuwt om af te vallen hoewel het onmogelijk is, te zeggen dat God de wereld liefheeft terwijl Hij de meeste mensen uitsluit van de mogelijkheid om zalig te worden, te zeggen dat God zondaren hartelijk nodigt om tot Hem te komen terwijl Hij voortdurend weet dat ze dit onmogelijk kunnen doen - al deze dingen horen we geen verborgenheden noemen als dat enkel een eufemisme is voor onzin.' Zijn volgende stap ging in de richting van een nieuwe leer, met de naam ‘openheid- theologie'.

Openheid-theologie

De openheid-theologie, ook wel ‘vrije wil-theïsme' genoemd, dankt zijn naam aan het in 1994 verschenen boek The Openness of God, van Pinnock, Richard Rice, John Sanders, en William Hasker. Pinnock zegt dat hij nu tot een nieuwe oriëntatie gebracht is, een oriëntatie die God als liefde ziet, los van de visie op God als een autoritaire en hardvochtige rechter. Hij zegt dat liefde Gods overheersende eigenschap is. De soevereine God heeft ervoor gekozen om ruimte te maken voor anderen en om te zoeken naar werkelijke en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid met hen. God verhoudt zich allereerst tot ons als Vader, Minnaar en Verbondspartner, die medelijden heeft met en antwoordt op wat met de wereld gebeurt. Pinnock beziet God nu als Iemand Die lokt en nodigt, niet als Iemand Die dicteert en manipuleert. Hij gelooft niet dat God de loop van de geschiedenis eenzijdig bepaalt. Hij gelooft dat de toekomst open is en dat God niet alleen schepselen beïnvloedt, maar dat schepselen ook Hem beïnvloeden. In zijn boek schrijft hij: ‘In zijn genade verleent God mensen aanzienlijke vrijheid om met Gods wil voor hun leven samen te werken of om die tegen te werken. Hij treedt met ons in een dynamische geven-en-nemen-relatie ... We beantwoorden Gods genadige initiatieven en God beantwoordt de onze... enzovoort. In deze geven-en-nemen-relatie neemt God risico's. Toch is Hij oneindig vindingrijk en bekwaam in het aanwerken op Zijn einddoelen.' Volgens Pinnock beperkt God Zichzelf vrijwillig. Hij neemt de mate van relatieve autonomie die Hij de wereld geeft serieus. Hoewel Pinnock Gods onafhankelijkheid van de wereld belijdt, is God toch ‘in zeker opzicht van de wereld afhankelijk'. God leert samen met ons en verandert de wereld als zich nieuwe omstandigheden voordoen.

Beperkte alwetendheid

De meest problematische consequentie van het vrije wil-theïsme is de implicatie dat God geen volkomen kennis van de toekomst bezit. ‘Als de geschiedenis van alle eeuwigheid feilloos bekend en zeker is, dan is vrijheid een illusie.' God heeft uit vrije wil het vermogen opgegeven om in de toekomst te zien. Pinnock zegt dat de menselijke vrijheid wordt aangetast als God van te voren weet wat Hij zal besluiten. Hoe zit het met de profetieën in de Schrift? Hij gelooft dat God de toekomst de ruimte laat om ‘werkelijk open te zijn en niet vatbaar voor grondige voorkennis, zelfs niet aan de kant van God.' En ‘vrije daden zijn geen zaken die van te voren bekend kunnen zijn. Ze bestaan nog niet werkelijk, om van te voren bekend te kunnen zijn.' Hoewel God niet alles besluit over de toekomst, besluit Hij wat Hij verkiest te doen, want Hij is de Heere van de geschiedenis.

Pinnocks positie laat veel vragen open. Waarom zou de almachtige en alwetende God een wezen scheppen wiens keuzes Zijn kennis te buiten gaan? Als God niet almachtig en alwetend is, is Hij het dan wel waard om aanbeden te worden? Volgens Pinnocks opvatting kon God de zaligheid door het kruis niet hebben voorspeld, omdat Christus wel of niet gekruisigd kon worden door de handen der onrechtvaardigen. Toch is het Woord van God hierover duidelijk. In zijn Pinksterpreek zei de apostel Petrus over Jezus' kruisiging: ‘Deze, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen, en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood.' (Hand. 2 : 23) En de apostelen Petrus en Johannes zeiden in hun gebed: ‘Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd hebt, beiden Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israels; om te doen al wat Uw hand en Uw raad te voren bepaald had, dat geschieden zou.' (Hand 4:27, 28). De gekruisigde, opgestane en ten hemel gevaren Christus is de Koning der wereld. ‘En Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan te zamen door Hem' (Col.1:17). Evenals Paulus in de Romeinenbrief zouden we Jezus Christus onze eerste zorg moeten maken, zodat we onze zonde kennen en de behoefte aan de Zaligmaker. Als ik dit doe is de kwestie van de verkiezing niet langer een statistisch probleem, maar verwonder ik me erover dat ik zonder enige verdienste aan mijn kant uit vrije genade gerechtvaardigd word; dat ik een kind van God ben, Die me voor tijd en eeuwigheid veilig houdt in de holte van Zijn hand.

Een evaluatie

Pinnock wil trouw blijven aan het historische Evangelie, maar zijn inzichten stellen hem bloot aan ernstige kritiek. R. C. Sproul heeft in het openbaar gezegd dat Pinnock een ketter is omdat hij beperkte alwetendheid leert. Norman Geisler zei dat Pinnocks werk onderdeel is van ‘een gevaarlijke trend in evangelische kringen om een God te maken naar een menselijk beeld.' Pinnock laat ons achter met meer vragen dan antwoorden. Hoe kunnen we zeggen dat God betrouwbaar en liefhebbend is als mensen Zijn wil kunnen dwarsbomen? Hebben we de vrijheid om God ongehoorzaam te zijn als we dat willen, er vanuit gaande dat God er weinig tegen kan doen? Respecteert God onze vrijheid zozeer dat we naar willekeur in opstand kunnen komen? En hoe kan God iets aan lijden doen als Hij niet almachtig en alwetend is? Pinnock probeert de Schrift te lezen buiten de context van historische, confessionele interpretaties. Maar de Heilige Geest begon Zijn werk niet aan het eind van de twintigste eeuw. Hij heeft voortdurend gewerkt. En de Schrift is er niet alleen voor academisch geschoolden. De Bijbel kan door heel Zijn volk begrepen worden. Het is de roeping van christelijke wetenschappers om gewone christenen aan een dieper geloof te helpen en aan een beter begrip van de grote historische Bijbelse waarheden.

Afsluiting

G.K. Chesterton merkte ooit op: ‘God zegt eigenlijk dat de wereld een mooie eigenschap heeft, voor zover het de mens betreft, namelijk: dat hij niet verklaard kan worden.' Er is in het leven zoveel dat we niet kunnen begrijpen of verzoenen, gelet op grote drama's of persoonlijke beproevingen. Toch belijden we dat God in iedere situatie soeverein aan het werk is (Zie H.C. zondag 10). We kunnen over God alleen spreken en schrijven met vreze en beven. We mogen Hem niet verlagen tot ons gedachtenniveau. De taal schiet tekort om Gods majesteit te beschrijven. ‘O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.' (Rom. 11 : 33 - 36).

Overgenomen uit: Christian Renewal Vol. 20, nr 3,4, & 5
Vertaling: Arie Maasland


© 2002 George Whitefield Stichting.