Door prof. dr. J.I. Packer

PackerOnderstaande tekst is overgenomen uit het boek Geen zee te hoog; de actualiteit van het puriteinse ideaal. Dit boek is zojuist verschenen en is een gezamenlijke uitgave van uitgeverij Barnabas en de George Whitefield Stichting.

Het kruis en de Geest zijn dus de twee brandpunten in Owens onderwijs over het christelijke leven. Christus verdiende de gave van de Geest voor de uitverkoren zondaar door voor hem te sterven. De Geest komt tot hem om hem te tonen wat het kruis openbaart over Christus' liefde voor hem, om hem te doordringen van de vergeving die Christus voor hem verworven heeft, om zijn hart te veranderen, om hem zijn Heiland te doen liefhebben. De Geest leidt ons naar het kruis van Christus. Door het kruis verzekert God ons ervan dat onze zonden zelf zullen sterven, in plaats van dat ze onze eeuwige dood zullen bewerkstelligen. De Geest brengt het kruis van Christus, dat de kracht bezit om de zonde te doden, in ons hart.1 Op deze wijze garandeert de Geest ons dat onze zonden inderdaad afsterven.

Voor we verder gaan, dienen we op te merken, dat dit tweeledige programma van heiligmaking, door enerzijds de werking van de genade in ons te versterken en anderzijds de zonden in ons leven te doden, wat Owen op zo'n meesterlijke wijze en met briljante diepgang uiteenzet, beslist niet kenmerkend is voor hem alleen. Het is gangbaar puriteins onderwijs en via Calvijn kan het worden teruggevoerd op Romeinen 6 en Colossenzen 2:20-3:17. Owen staat hier, net als elders, midden in de hoofdstroom van het puritanisme.

We zouden Owen echter tekort doen, wanneer wij het hierbij zouden laten. Zoals voor alle puriteinen was heiliging voor hem slechts één facet, een segment van de meer brede werkelijkheid die centraal staat in het christelijke bestaan - namelijk, gemeenschap met God.

Het idee van gemeenschap met God voert ons recht naar het hart van de puriteinse theologie en godsdienst. Dit wordt duidelijk zodra we zien hoe dit onderwerp nauw in betrekking staat tot andere thema's die bij de puriteinen op de voorgrond stonden.

Wij weten bijvoorbeeld allemaal, dat de puriteinen heel veel aandacht hadden voor het complexe probleem van de mens - de aard van de mens en zijn plaats in de wereld, de krachten en mogelijkheden van de mens ten goede of ten kwade, het lijden van de mens, zijn hoop, angsten en frustraties, de bestemming van de mens, de ‘viervoudige staat' van de mens: van onschuld, van zonde, van genade en van heerlijkheid. Ze waren de mening toegedaan dat het einddoel van heel het menselijk bestaan in feite hierin gelegen is dat de mens in gemeenschap met God zal leven. "Het hoofddoel van de mens is God te verheerlijken, en zich voor eeuwig in Hem te verheugen."2 Nogmaals: we weten allemaal dat de puriteinen zich voortdurend en diepgaand bezig hielden met het leerstuk van het genadeverbond - de aard, de voorwaarden, de beloften en de zegeningen daarvan, de manier waarop de genade wordt uitgedeeld, de kenmerken en verordeningen. Het genadeverbond is ook wel het karakteristieke puriteinse leerstuk genoemd, zoals rechtvaardiging door het geloof het karakteristieke leerstuk van Luther was. En naar de mening van de puriteinen was het het directe doel en oogmerk van het genadeverbond mensen te brengen tot eenheid en gemeenschap met God.

Ofwel: de puriteinen konden onvermoeibaar blijven stilstaan bij het middelaarschap van Christus in het genadeverbond - zijn vernedering en verhoging, zijn genoegdoening en voorbede, en al zijn genadige relaties tot zijn verbondsvolk als Herder, Bruidegom, Vriend, enzovoort. En de puriteinse kijk op het onmiddellijke doel en oogmerk van het middelaarschap van Christus wordt ons duidelijk gemaakt door John Owen wanneer hij spreekt over Christus' "grote onderneming, in zijn leven, dood, opstanding en hemelvaart, door Middelaar te zijn tussen God en ons (...) om ons te brengen tot het genieten van God".3 Dit is de werkelijkheid van gemeenschap.

Nog een keer: het puritanisme dook het eerst op als een streven naar hervorming van de eredienst in Engeland. De inhoud, vorm en praktijk van zowel de gezamenlijke als de persoonlijke godsdienstoefening bleef een zeer belangrijk aandachtspunt gedurende de hele geschiedenis van de puriteinse beweging. Dit gold voor niemand meer dan voor Owen zelf, zoals zijn werken op overtuigende wijze laten zien: naast zijn herhaaldelijke behandeling van de godsdienstoefening in haar verschillende aspecten als een afzonderlijk onderwerp, brengt hij zo ongeveer ieder theologisch onderwerp wel ergens in zijn geschriften in verband met de aanbidding van God. Vanwaar deze voortdurende nadruk op de aanbidding c.q. de godsdienstoefening, zowel persoonlijk als in de eredienst? [De auteur bespreekt hier het Engelse begrip ‘worship', dat in dit verband in het Nederlands zowel ‘eredienst', ‘aanbidding' als ‘godsdienstoefening' kan betekenen - noot vertaler].

Het puritanisme benadrukte de aanbidding van God niet louter en alleen omdat het eerste doel van de aanbidding is dat God de eer en lof ontvangt die Hem toekomt. Aanbidding heeft nog een tweede doel, dat onlosmakelijk verbonden is met het eerste, namelijk om de aanbidder te leiden naar de warmte van de gemeenschap met God - een ware voorsmaak van de hemel, waarin ieder geestelijk mens zijn hoogste genot vindt.

Voor de puriteinen is gemeenschap tussen God en de mens dus het doel waartoe zowel de schepping als de verlossing de middelen zijn; het is het doel dat zowel theologie als prediking altijd moeten beogen. Het is het wezen van echte godsdienst; sterker nog, het is de definitie van het christendom.

Aan dit onderwerp heeft Owen zijn verhandeling Of Communion with God the Father, Son and Holy Ghost, each person distinctly, in love, grace and consolation; or, the Saint's Fellowship with the Father, Son and Holy Ghost, unfolded ("Aangaande Gemeenschap met God de Vader, Zoon en Heilige Geest, elke persoon onderscheiden, in liefde, genade en vertroosting; of, de Gemeenschap van de gelovige met de Vader, Zoon en Heilige Geest, uiteengezet") gewijd. Dit werk, dat voor het eerst werd uitgegeven in 1657, werd in 1674 herdrukt met een voorwoord van Daniel Burgess, die het betitelde als "de enige verhandeling die over dit belangrijke en essentiële onderwerp bestaat". Dit was echter slechts ten dele waar. De materie die Owen behandelt, kan men in minder systematische vorm ook vinden in zeer veel puriteinse werken. Een van de rijkste daarvan is Thomas Goodwins The Object and Acts of Justifying Faith ("Het doel en het werk van een rechtvaardigmakend geloof") (Goodwin, die net als Owen wat zijn visie op kerkbestuur betreft tot de richting van de Independents behoorde, was Owens naaste collega in de jaren 1650, toen Owen vice-president was van Oxford en Goodwin president van Magdalen College). Andere bronnen die relevant kunnen zijn voor vergelijking zijn de puriteinse verklaringen van het Hooglied (Sibbes, Collinges, Durham en anderen), en van het favoriete puriteinse onderwerp ‘leven met God' (bijvoorbeeld Robert Bolton, Some General Directions for a Comfortable Walking with God ("Enkele algemene richtlijnen voor een gelukkig leven met God"), Richard Baxters The Divine Life ("Het aan God gewijde leven") en Thomas Gouge's Christian Directions Showing how to Walk with God All the Day Long ("Christelijke richtlijnen die laten zien hoe men de hele dag met God kan leven")).

owen johnOwens analyse van de gemeenschap met God kan worden uiteengezet in vijf stellingen.
 
1. Gemeenschap met God is een relatie van wederkerige uitwisseling tussen God en mens. Dit is het idee dat uitgedrukt wordt in het nieuwtestamentische woord ‘koinonia' (in de Nederlandse Bijbel vertaald met ‘gemeenschap'). Over het algemeen betekent ‘koinonia' het gezamenlijke deelnemen aan iets door twee of meer partijen, een actief delen waarbij de partijen over en weer geven en ontvangen. "Gemeenschap bestaat uit gevenontvangen."4 Zo'n relatie impliceert natuurlijk een reeds bestaande band tussen de betrokken partijen. In overeenstemming hiermee beschrijft Owen de ‘koinonia' tussen God en mens als volgt:
 Onze gemeenschap (...) met God bestaat hierin, dat Hij Zichzelf aan ons mededeelt, en dat wij Hem teruggeven wat Hij eist en aanvaardt; dit alles vloeit voort uit de eenheid die wij in Jezus Christus met Hem hebben (...) [een] wederzijdse communicatie die bestaat uit geven en ontvangen, op een zeer heilige en geestelijke wijze, die plaatsvindt tussen God en de gelovigen, terwijl zij tezamen wandelen in een verbond van vrede, bekrachtigd door het bloed van Jezus.5
 
 2. Gemeenschap met God is een relatie waarbij het initiatief en de kracht van God komen. Merk op hoe Owen het beginpunt van de gemeenschap met God omschrijft als God die "Zichzelf aan ons mededeelt" terwijl "dat wij Hem teruggeven wat Hij eist" alleen kan plaatsvinden op basis van dat eerste. Gemeenschap met God is een relatie die God zelf tot stand brengt door Zichzelf aan ons te geven; alleen zo kunnen we Hem leren kennen, en gehoor aan Hem geven. In de beperkte betekenis van onze omgang met God is gemeenschap een christelijke plicht; in de bredere en meer fundamentele zin van God die Zichzelf aan ons mededeelt (of dat nu is om onze omgang met Hem op te wekken of om die te belonen), is gemeenschap een goddelijke gave. Zo bezien is het idee van gemeenschap met God breder dan in ons hedendaags taalgebruik. Wij zijn geneigd om subjectief en antropocentrisch te denken over gemeenschap met God. Wij beperken het tot onze bewuste ervaring van God, ons vrijwillig naderen tot Hem, en de momenten waarop wij zijn bemoeienis met ons voelen. Maar de puriteinen dachten objectief en theocentrisch over gemeenschap met God. In hun denken hield het idee ten eerste in dat God tot ons nadert in genade, vergeving, wedergeboorte en het tot leven wekken van ons voor Zichzelf; vervolgens dat Hij Zich daarna helemaal aan ons geeft; pas daarna trokken zij het door naar ons eigen bewuste zoeken naar, en proeven van zijn genadevolle aanwezigheid. Zij waren niet minder geïnteresseerd in het ervaren van de relatie met God dan wij zijn - eerder zelfs het tegenovergestelde - maar zij isoleerden dit in hun denken niet van hun bredere theologische interesse in het leerstuk van de goddelijke genade. Zo werden zij behoed voor het gevaar van bedrieglijk mysticisme, dat veel zogenaamde christelijke vroomheid in onze tijd heeft verdorven. De context en de oorzaak van de gemeenschap met God die wij ervaren, zo zeiden de puriteinen, is Gods krachtige, levengevende gemeenschap met ons; het eerste moet altijd gezien worden als een gevolg en, inderdaad, als een aspect van het laatste. Het idee van gemeenschap met God omvat dus de totale relatie van genade en geloof waarin wij met God staan, een relatie waartoe God het initiatief neemt en waarin in elke fase het initiatief aan zijn kant blijft. De Barthianen van onze tijd verkondigen dat God het handelend voorwerp is in alle menselijke relaties met Hem, alsof dit een nieuwe ontdekking zou zijn, maar puriteinen zoals Owen wisten dit lang geleden al.
 
 3. Gemeenschap met God is een relatie waarin christenen liefde ontvangen van, en in liefde reageren op alle drie de Personen van de Drie-eenheid. Owen heeft voortdurend benadrukt dat de leer van de Drie-eenheid het fundament is van het christelijke geloof, en dat alles staat of valt met deze leer. De reden voor deze nadruk was dat het christelijk heil een drieënig heil is, waarin de taakverdeling tussen de drie goddelijke Personen in hun gezamenlijk bewerken van het heil, een weerspiegeling is van de wezenlijke en eeuwige verhoudingen in het glorievolle leven van de Godheid. De eerste Persoon, de Vader, wordt ons geopenbaard als Degene die het initiatief neemt, degene die een volk verkiest om het te redden en zijn Zoon om die redding uit te voeren, en die een verlossingsplan bedenkt dat overeenkomt met zijn heilige karakter. De tweede Persoon wordt geopenbaard als Zoon en Woord in relatie tot de Vader; Hij is de afbeelding en belichaming van het wezen en de gezindheid van de Vader, en komt vàn de Vader om zijn wil te doen door te sterven, om zondaren te verlossen. De derde Persoon is gezonden door de eerste twee, als degene die namens hen het verlossingsplan ten uitvoer brengt, door aan Gods uitverkorenen het heil over te brengen dat de Zoon voor hen verworven heeft. Alle drie zijn Zij werkzaam in het uitvoeren van een gemeenschappelijk plan om hun liefde te betonen aan mensen die van zichzelf verre van lieflijk zijn; alle drie schenken Ze uit hun overvloed ieder hun specifieke gaven aan de uitverkoren mensen, en daarom dienen Zij alle drie afzonderlijk door christelijke gelovigen erkend te worden in geloof, met een respons die hiermee in overeenstemming is. Dit is het thema van Owen in zijn verhandeling Of Communion ("Over gemeenschap").
 
Richt de aandacht eerst op de Vader, zegt Owen. Zijn speciale gave aan ons kan omschreven worden als een houding en uitoefening van vaderlijke liefde: vrij, onverdiend, en eeuwig.... Dit schenkt de Vader in het bijzonder aan de heiligen: dit behoren zij onmiddellijk in Hem te zien en van Hem te ontvangen, en hiervoor moeten zij Hem zo'n respons geven dat Hij daarin behagen heeft.6
 
Owen merkt op dat in het Nieuwe Testament de liefde eruit springt als de speciale eigenschap van de Vader in relatie tot ons (1 Joh. 4:8; 2 Kor. 13:14; Joh. 3:16, 14:27; Rom. 5:5; Tit. 2:4).
 
De manier om de liefde van de Vader te ontvangen is door het geloof; dat wil zeggen, in dit geval, door te geloven en te erkennen dat Christus tot ons komt, niet op zijn eigen initiatief, maar als een geschenk aan ons van een liefdevolle hemelse Vader.
Het is waar, het is niet zo dat men zich in geloof direct tot de Vader kan wenden. Dit gaat via de Zoon. Hij is "de Weg, de Waarheid en het Leven: niemand komt tot de Vader dan door Hem" (Joh. 14:6). (...) Maar, dit is wat ik zeg: Wanneer wij door Christus toegang hebben tot de Vader, dan (...) zien wij zijn liefde die Hij in het bijzonder voor ons koestert, en wij vestigen ons geloof daarop. Wij behoren dan die liefde te aanschouwen, erin te geloven, en haar te ontvangen, zoals zij in Hem is; de uitstorting en de vruchten daarvan komen tot ons in Christus alleen. Ook al bestaat er voor ons geen licht dan alleen in de lichtstralen, toch is het door de lichtstralen dat we de zon kunnen zien, die de bron ervan is. Ook al halen we onze verfrissingen feitelijk uit de stroom, toch leidt die stroom ons naar de bron. Met betrekking tot de liefde van de Vader is Jezus Christus slechts de lichtstraal en de stroom, waarin wel al ons licht en al onze verfrissing ligt, maar toch worden we door Hem geleid naar de bron, de zon van eeuwige liefde zelf. Als gelovigen zich hierin zouden trainen, dan zouden zij bemerken dat dit hun wandel met God in sterke mate positief beïnvloedt (...) De ziel wordt op deze manier door het geloof, door Christus (...) gebracht tot het hart van God, tot een bemoedigende overtuiging van en een geestelijk inzicht in en besef van zijn liefde, en komt daar tot rust...7
 
Hoe moeten wij reageren op de liefde van de Vader? Door liefde terug te geven: dat is, zo zegt Owen, "door ons bijzonder in de Vader te verheugen en met Hem in te stemmen, nu Hij op zo'n afdoende wijze als liefde aan de ziel is geopenbaard".8 Dan gaat hij verder en analyseert hij deze liefde die wij Hem verschuldigd zijn en stelt dan dat deze uit vier onderdelen bestaat - rust, vreugde, eerbied en gehoorzaamheid, deze vier samen. Richt daarna je aandacht op de Zoon, zegt Owen. Zijn speciale gave aan ons is genade - de vrije, onverdiende gunst waaraan Hij ons deel doet hebben, en alle geestelijke zegeningen die daaruit voortvloeien. Alle genade vindt men in Hem, en wordt ontvangen door Hem te ontvangen.
Niemand kan een nood hebben met betrekking tot de dingen van God, of Christus kan voor hem zijn wat hij nodig heeft...Is hij dood? Christus is leven. Is hij zwak? Christus is de kracht van God en de wijsheid van God. Gaat hij gebukt onder schuldbesef? Christus is volmaakte gerechtigheid,... Veel arme stakkers zijn zich bewust van hun noden, maar weten niet waar hun genezing vandaan moet komen. Voorzeker, of het nu leven of licht, kracht of vreugde is, alles is te vinden in Hem.9
 
Dit alles heeft Paulus volgens Owen in gedachten, wanneer deze spreekt over "de genade van onze Here Jezus Christus" (2 Kor. 13:13), en hier denkt Johannes aan als hij zegt: "uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade" (Joh. 1:16). Wanneer hij een uiteenzetting geeft van de betekenis van de genade van Christus, besteedt Owen veel aandacht aan de ‘echtelijke relatie' van Christus met zijn volk, en geeft hij een gedetailleerde christologische uitleg van Hooglied 2:1-7 en 5, waar we kort bij zullen stilstaan. Wij ontvangen de liefde van Christus via de weg van het geloof; in dit geval houdt dat in, vrije, gewillige toestemming om de Here Jezus te ontvangen, Hem te omarmen, en zich aan Hem te onderwerpen, als hun echtgenoot, Heer en Redder, - om bij Hem te blijven, hun ziel aan Hem te onderwerpen, en om zich voor altijd door Hem te laten leiden.... Wanneer de ziel erin toestemt om Christus te aanvaarden op zijn voorwaarden en zich te laten redden op zijn eigen wijze, en wanneer hij zegt, "Heer (...) ik ben nu bereid om U te ontvangen en behouden te worden op Uw wijze, - slechts door genade; en ook al zou ik overeenkomstig mijn eigen verstand hebben gewandeld, toch geef ik mijzelf nu geheel om door uw Geest geleid te worden, want in U heb ik gerechtigheid en sterkte, in U ben ik gerechtvaardigd en roem ik;" - dan onderhoudt de ziel gemeenschap met Christus.... Laten gelovigen hun harten hierin overvloedig oefenen. Dit is de beste, uitgelezen gemeenschap met de Zoon Jezus Christus. Laten wij Hem ontvangen met al zijn voortreffelijke eigenschappen terwijl Hij zichzelf aan ons schenkt; - wees regelmatig bezig met gedachten van geloof, vergelijk Hem met andere geliefden, zonde, wereld, gerechtigheid door de wet; en verkies Hem boven hen, en houdt dat alles voor schade en vuilnis in vergelijking met Hem (...) en het zal ons uiteindelijk niet ontbreken aan heerlijke verfrissing door Hem.10
 
Hoe moeten wij reageren op de echtelijke genegenheid en trouw van Christus jegens ons? Door de echtelijke reinheid jegens Hem te onderhouden, zegt Owen: dat wil zeggen, door te weigeren te vertrouwen op of te verlangen naar iets anders dan Hem met het oog op onze aanvaarding door God; door zijn Heilige Geest hoog te schatten, die tot ons gezonden is voor ons eeuwig welzijn; en door de aanbidding van Hem zuiver te houden, naar het voorbeeld van de Schrift. Dit vereist een dagelijkse weloverwogen onderwerping aan Hem als onze genadige Heer. We dienen ons dagelijks voor zijn aangezicht te verheugen in de kennis van zijn volmaaktheid als Heiland die ons redt van onze zonden; dagelijks moeten wij de zonden en zwakheden van die dag naar zijn kruis brengen om vergeving te ontvangen ("Dit is een dagelijks werk; ik zou niet weten hoe de vrede met God zonder dit in stand gehouden kan worden"11); dagelijks moeten we opzien naar Christus, en op Hem wachten, opdat Hij ons door zijn Geest voorziet in wat nodig is om ons hart te reinigen en heiligheid in ons te bewerken. Heiligheid kan volgens de puriteinen nooit verkregen worden zonder de oefening van het geloof, en evenmin kan zij ooit vervolmaakt worden zonder de inspanning van het gevecht tegen de zonde. De gelovigen, zegt Owen:
zien op Hem [Christus] als (...) de enige die de Geest en alle genade van heiligmaking en heiligheid uitdeelt.... Hij moet hun ziel besprenkelen met dat bloed; Hij moet de heiligheid in hen bewerken waar zij naar verlangen.... Op deze manier zien zij op Jezus; hier richt het geloof zich op, in de verwachting dat Hij door zijn Geest alles schenkt wat nodig is om deze doeleinden ook te bereiken. Ze brengen de beloften in verband met geloof en zo wordt al deze genade werkelijk hun deel. Dit is (...) hun gemeenschap met Christus; dit is het geloofsleven wat genade en heiligheid betreft. Zalig is de ziel die daarin geoefend is.12
 
Tenslotte, zegt Owen, richt de aandacht op de Geest. Hij wordt de Trooster genoemd, en troost - kracht en bemoediging van het hart, met geloofszekerheid en blijdschap - is zijn speciale gave aan ons. Deze troost komt tot ons in en door het inzicht dat Hij ons geeft in de liefde van God in Christus, en in ons aandeel in Gods heil (Joh. 14:26, 16:14; Rom. 5:5, 8:16). De bediening van de Geest als onze Trooster bestaat hierin, dat Hij
ons de beloften van Christus in herinnering brengt, Hem verheerlijkt in onze harten, de liefde van God in ons uitstort, met ons getuigt van onze geestelijke staat en toestand, ons verzegelt tot de dag van verlossing. Als onderpand van onze erfenis zalft Hij ons met (...) vertroosting, Hij bevestigt onze aanneming tot zonen, en Hij is aanwezig in onze smeekbeden. Dit is de wijsheid van het geloof, - het ontdekken en ontmoeten van de Trooster in al deze dingen. We moeten de vreugde van deze dingen niet kwijtraken door onkundig te zijn over Degene die ze geeft, noch moeten we tekort schieten in de respons die van ons verwacht wordt.13
 
Hoe moeten wij antwoord geven op het troostende werk van de Geest? Door ervoor te zorgen dat wij Hem niet bedroeven door achteloosheid of zonde (Ef. 4:30), Hem niet uitdoven door zijn werk te verhinderen of tegen te werken (1 Thess. 5:19), en Hem niet weerstaan door zijn woord niet aan te nemen (Hand. 7:51), maar Hem voortdurend dank brengen, en tot Hem bidden dat zijn vrede en goedheid zullen blijven (Owen vindt in Openbaring 1:4 een precedent voor een dergelijk gebed tot de Geest).
 
Dit zou, volgens Owen, het patroon moeten zijn van onze regelmatige gemeenschap met de drie Personen van de Godheid, in meditatie, gebed, en een goed geordend leven. Wij moeten in gedachten stilstaan bij de speciale genade en bediening van iedere Persoon afzonderlijk jegens ons, en van onze kant een passende respons van liefde en ootmoed geven aan ieder van hen afzonderlijk. Op deze manier worden wij geacht een volwaardige gemeenschap met God te onderhouden.
 
4. Gemeenschap met God is een relatie van actieve, op de toekomst gerichte vriendschap tussen God en mens. Deze gedachte geeft ons in één keer een overzicht over het geheel van John Owens ingewikkelde analyse. Gemeenschap met God betekent eenvoudig je gedragen als een vriend van de God die jou zijn vriend heeft genoemd. Thomas Goodwin staat stil bij de liefde van Christus, die stierf om ons opnieuw tot zijn vrienden te maken, toen wij in zonde en vijandschap tegen God waren vervallen, - hoewel "Hij veel goedkoper nieuwe vrienden had kunnen scheppen"14 - en vervolgens werkt hij op een krachtige wijze de gedachte uit dat vriendschap niet een middel tot een doel is, maar een doel op zichzelf, en dat ware vriendschap tot uitdrukking komt in het zoeken van elkaars gezelschap omwille van dat gezelschap:
Onderlinge gemeenschap is het hart van alle ware vriendschap en een vertrouwde omgang met een vriend heeft iets heel bekoorlijks (...) (dus) neem, naast het gewone eerbetoon van de dagelijkse aanbidding die u aan God verschuldigd bent, de gelegenheid om in zijn aanwezigheid te komen met het doel om omgang met Hem te hebben. Dit kenmerkt ware vriendschap, want vriendschap wordt het best in stand gehouden door bezoeken bij elkaar af te leggen, en naarmate deze ongedwongener zijn en minder veroorzaakt worden door dringende aangelegenheden, des te meer getuigen ze van echte vriendschap. Wij zetten onze vrienden gewoonlijk schaak met het volgende verwijt: Je komt nog altijd wanneer er bepaalde zaken geregeld moeten worden, maar wanneer kom je nu eens om mij te ontmoeten? (...) Als u in zijn aanwezigheid komt, vertel hem hoeveel u nog altijd van hem houdt; span u in om overvloedig te zijn in dat soort uitingen van uw hart; (...) er is niets dat het hart van een vriend meer verrukt...15
 

De puriteinen verloren nooit het besef van ontzag en verwondering over het feit dat toegang tot God in vrede en vriendschap überhaupt voor hen mogelijk was. "Dat zondaren echt gemeenschap met God kunnen hebben, met de oneindig heilige God, is een verbazingwekkende bestiering van Godswege", schreef Owen16, en het hart van de puriteinen werd steeds opnieuw ontroerd door het wonder van Gods ‘verbazingwekkende' genade. Voor hen was dit het prachtigste wat in deze wereld te vinden is.     
 
Vertaling: George Whitefield Stichting.
Indien u ook dr. Packers vijfde stelling wilt vernemen, dan schaffe u zich het boek "Geen zee te hoog" aan.

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
1.
John Owen, Works VI, p. 86.
2.
Westminster Shorter Catechism, antwoord op vraag 1.
3.
John Owen, Works II, p. 78.
4.
Ibidem, p. 22.
5.
Ibidem, p. 8ff.
6.
Ibidem, p. 19.
7.
Ibidem, p. 22ff.
8.
Ibidem, p. 24.
9.
Ibidem, p. 52.
10.
Ibidem, p. 58ff.
11.
Ibidem, p. 194.
12.
Ibidem, p. 205ff.
13.
Ibidem, p. 249.
14.
Ibidem, VII, p. 193.
15.
Ibidem, p. 197ff.
16.
Ibidem, II, p. 7.

© 2003 George Whitefield Stichting.