Door L.J. van Valen


Dit artikel bevat onder andere enkele bladzijden uit het boek The Grace and Duty of Being Spiritually Minded van John Owen (1616-1683).

Owen
Owens boek over ‘Spiritual Mindedness' (Geestelijke gezindheid) verscheen in 1681 in Londen, twee jaar voor zijn overlijden. Het behoort tot zijn praktische verhandelingen, waarin we een goed beeld krijgen van zijn visie op de spiritualiteit van het christelijk geloof. Owen richt zich in dit boek vooral op de overdenking van het toekomstige leven, zoals hij dat ook doet in het laatste boek dat van zijn hand is verschenen, Meditations and Discourses on the Glory of Christ ("Overdenkingen en verhandelingen over de glorie van Christus"). Dit werk schreef hij in het vooruitzicht van de hemelse zaligheid. Het kwam postuum in 1684 van de pers.

In The Grace and Duty of Being Spiritually Minded breekt Owen een lans voor de persoonlijke levensheiliging en spiritualiteit. Godsdienst zetelt volgens Owen in de eerste plaats in het hart, van waaruit ‘de uitgangen van het leven zijn'. Het boek is ontstaan uit persoonlijke aantekeningen en later uitgewerkte preken die hij in eigen gemeente hield. Volgens Owen-kenners behoort dit boek tot het beste van zijn oeuvre. Dr. Thomas Chalmers merkt er het volgende over op:
Het wordt gekarakteriseerd door een krachtige toepassing van de waarheid aan het geweten, door een diepte van bevindelijk gevoel, een nauwgezetheid van geestelijke onderscheiding in de ingewikkeldheid en werkingen van het menselijk gemoed. Verder wordt dit werk van Owen gekenmerkt door een behendigheid in het onderzoeken van de geheimen van het hart, de diversiteit aan gevoelens en de altijd wisselende fasen van karakter
. Al die kenmerken tezamen maken door zijn kritisch onderzoek van de werkelijke toestand van het hart en de gevoelens, deze bewonderens­waardige verhandeling niet alleen tot een toets, maar ook tot een waardevolle gids voor wie oprecht op zoek is naar het heil.

Korte inhoud

Het uitgangspunt van de verhandeling is Romeinen 8:6b, "Het bedenken van de Geest is leven en vrede" (Statenvertaling). Hierin komt direct tot uitdrukking dat het door Gods Geest is dat de gelovige geestelijke gedachten en gevoelens ontvangt. Owen richt zich eerst op de plicht om geestelijk gezind te zijn en deelt dit in drie punten in:
De oefening van de ziel in de gedachten over geestelijke zaken.
De geneigdheid van de ziel om tot gevoelens over geestelijke zaken te komen.
Het voldaan zijn van de ziel met deze geestelijke zaken.
Het boek is onderverdeeld in twee delen; het eerste gedeelte gaat over "het karakter van de geestelijke zaken" en het tweede over "de beoefening van geestelijke gevoelens". In het eerste deel worden de middelen omschreven die het denken aan geestelijke zaken kunnen oproepen, zoals de prediking, het gebed en "toespraken en opmerkingen van mensen". Het denken aan geestelijke zaken geschiedt door de Heilige Geest, die hiervoor gebruik maakt van genademiddelen. Het zijn ‘impressions' (‘indrukken') in het innerlijke leven van de ziel.

Geestelijke gedachten hebben te maken met een aantal deelgebieden, zoals met "beschikkingen van de voorzienigheid" van God, beproevingen en hemelse zaken. De bedoeling hiervan is dat het geloof versterkt, de hoop verlevendigd en de liefde krachtiger wordt. De gedachten richten zich in eerste instantie op God Zelf, op zijn wezen, deugden, eigenschappen en volmaaktheden, met onderscheiden kennis van de drie Personen van het Goddelijk Wezen. Het gaat hierbij om het ware dienen van God, wat in de eerste plaats een zaak van het hart is. De ziel begeert steeds meer van God te kennen en verlangt door de beoefening van het overdenken van geestelijke dingen naar de zondeloze volmaaktheid in heerlijkheid.

De verschillende facetten die Owen schildert als hij spreekt over het praktizeren van een geestelijke gezindheid, zijn gevarieerd. Hij benadrukt dat dergelijke ‘bevindingen' de zonde in ons doden en ook bijdragen aan het groeien naar gelijkvormigheid aan het beeld van Christus, de geopen­baarde uitdrukking van het wezen van God. Het belangrijkste doel is God in Christus en de subjectieve kant is een doorgaande vernieuwing van hart en leven. Vooruitgang in deze beoefening behelst ook een zien van Gods heerlijkheid in het aangezicht van Zijn Zoon. Op deze wijze wordt het hart vervuld van hemelse blijdschap en soms zelfs van extatische verrukking.

Owen behandelt de geestelijke bevindingen vanuit de wortel. Hij benadrukt dat godsdienstige mensen verrukkingen en diepe ervaringen kunnen hebben, zonder dat er sprake van is dat zij ingeplant zijn in Christus door het ware geloof. Deze analyse leidt tot de ontzettende conclusie dat er sprake kan zijn van een nabijkomend werk van de Geest, waarin de wortel van de zaak gemist wordt. Bij dit aspect van het doorwrochte boekje zien we raakvlakken met het ‘magnum opus' van Jonathan Edwards, Religious Affections ("Godsdienstige Gevoelens"). Ook dit boek behandelt de gevoelens naar de wortel en grondslag en komt eveneens tot de conclusie dat er veel geestelijkheid kan zijn zonder dat er sprake is van een door de Geest vernieuwd hart. Bij Edwards komt het geheiligd karakter van godsdienstige ervaringen meer naar voren, terwijl bij Owen de rechtvaardiging door het geloof als toetsingscriterium dient. Het inzicht dat beide puriteinse theologen hebben in de waarde van de werkingen van de Heilige Geest is nog steeds actueel. Het onderstaande vertaalde gedeelte uit zijn boek is een goed voorbeeld van hoe Owen op bijbelse wijze het onderwerp behandelt. Het gaat hier over de ‘assimilation' van geestelijke gevoelens ten aanzien van de herkomst en grondslag hiervan. Cruciaal hierbij is dat alle zaligmakende gevoelens worden verwekt door het kanaal van het geloof, als middel van de vereniging met God in Christus. Deze bijbelse benadering staat haaks op die van spirituele stromingen die zich op de gevoelens ‘sec' richten en niet op de bron waaruit zij voortkomen. Of beter gezegd, als wordt beweerd dat ervaringen of gaven door de Geest in het hart worden verwekt, is het in de eerste plaats nodig om deze te toetsen aan het Woord van God, als Zijn geopenbaarde wil.

Hieronder volgt de vertaling van een gedeelte uit Assimilation unto things heavenly and spiritual affections renewed (zie Editie Goold, repr. Banner of Truth Trust, Edinburgh, 1979, vol. VI, p. 445-447):

Wanneer het gebeurt dat gevoelens worden vernieuwd in de wijze waarop ze worden geuit of in de manier waarop ze zich hechten aan geestelijke zaken, dan wordt in die gevoelens en in de gehele ziel door het geloof bewerkt dat die geestelijke en hemelse zaken werkelijk in het gevoelsleven en de ziel worden opgenomen. Maar indien deze verandering in hen slechts voortkomt uit uiterlijke oorzaken en omstandigheden en niet geworteld is in vernieuwende genade, dan komt dit in beslag genomen worden door geestelijke en hemelse zaken uit inbeelding voort.

Dit onderscheid moet uitvoerig worden besproken, om duidelijk te krijgen wat de allerbeste onderscheiding is tussen de gemoedstoestanden waarvan we de verschillen willen onderzoeken. Met dat doel zullen we onze aandacht richten op de volgende aandachtspun­ten:

Ten eerste: De gevoelens die geestelijk vernieuwd zijn, staan in al hun daden en in de hele manier waarop ze tot uiting worden gebracht onder de leiding en besturing van het geloof. Het geloof heeft door het geestelijk licht dat zij in zich heeft de leiding over de ziel, in het geheel van het leven dat aan God is toegewijd. Wij leven hier door geloof, zoals wij in het hiernamaals in aanschouwen zullen leven. Indien onze gevoelens ook maar in de geringste mate van de leiding van het geloof afwijken of vervallen, worden zij van hun geestelijk karakter ontdaan en geven zij zich over aan het bijgeloof. Dit is, naast de bedorven wereldse belangen in het doen en laten van listige, zelfzuchtige verleiders, de wijde invalspoort geweest waardoor allerlei vormen van bijgeloof en valse godsdienst in de wereld zijn binnengekomen. Blinde gevoelens die in het duister naar geestelijke dingen rondtasten, zonder dat ze het stuur hebben van een levend geloof, hebben de zielen van mensen op alle mogelijke manieren door bijgelovige inbeeldingen en praktijken misleid. En deze geest heeft doorgewerkt tot op de huidige dag. En waarheen de gevoelens de weg ook wijzen, wanneer het geloof niet voorop gaat, om zowel de weg als het einde daarvan te ontdekken, kan het niet anders of zowel degenen die deze leiding geven als hij die zich zo laat leiden, moeten wel in een of andere strik of valkuil verzeild raken.

De gevoelens die geestelijk vernieuwd zijn, komen daarom niet in beweging, tenzij het geloof het voorwerp laat zien waarop zij zich richten, en het is hetzelfde geloof dat hen in die richting leidt. Dit is het geloof dat door de liefde werkt. Wij kunnen niets werkelijk oprecht met een goddelijke liefde liefhebben of wij moeten het met een goddelijk geloof op zaligmakende wijze geloven. Al zijn onze gevoelens ten opzichte van geestelijke dingen nog zo vurig, als zij niet ontspruiten uit het geloof, als zij niet daardoor bestuurd worden, dan zullen ze niet door God geaccepteerd worden. En evenmin zullen zij het belang van geestelijkheid en heiligheid in onze eigen zielen bevorderen (Hebr. 11:6; Matt. 6:22,23). En dit is de reden dat we vaak grote en geloofwaardige vertoningen van geestelijke gevoelens aanschouwen die maar een korte tijd stand houden. Zij zijn op een of andere manier door iets van buiten af of door iets van binnen uit opgewekt. Maar omdat ze het licht van het geloof missen om hen tot hun eigenlijke doel te leiden, verwelken ze en sterven. Of ze slingeren het hart voortdurend in onrust heen en weer, zonder ooit vrede te vinden. "Het zwoegen van de dwaas mat hem af, omdat hij de weg naar de stad niet weet" (Pred. 10:15). Zo was het gesteld met degenen, die omdat zij aandacht schonken aan de leer van Christus, Zijn discipelen genoemd werden (Joh. 6). Zij waren zeer bewogen onder de prediking over het Brood dat uit de hemel nederdaalt en leven geeft aan hen die daarmee gevoed worden. Zij riepen uit: "Heere, geef ons altijd dit brood" (vers 34); maar toen Hij verder ging en de verborgen betekenis ervan uiteenzette, verdwenen hun gevoelens onmiddellijk omdat zij geen geloof hadden om het te onderscheiden en te bevatten. En vervolgens verlieten zij zowel Hem als zijn leer (vers 66).


Laten we eens een speciaal voorbeeld van iets dergelijks beschouwen. Dagelijks worden mensen op heel krachtige wijze overtuigd van zonde, van het gevaar waarin ze verkeren en de ellende die dat zeker met zich mee zal brengen. Dit brengt al hun gevoelens in beweging, in het bijzonder hun vrees, hoop, verlangens, verdriet en een neiging om zichzelf te straffen, afhankelijk van de toestand waarin zij verkeren. Vervolgens worden ze soms rusteloos in hun klachten en grijpen dan naar ieder middel om verlichting te krijgen, als mensen die de weg zijn kwijtgeraakt en ‘s nachts verbijsterd ronddwalen. Maar vertel hun terwijl ze in deze toestand verkeren wat de enige juiste weg is om verlichting te vinden - en dat is, laat de wereld zeggen wat ze wil, Christus en Zijn gerechtigheid alleen, met de genade van God die in Hem is -, of zij ontdekken al gauw dat dit vreemde zaken voor hen zijn, die zij niet kunnen begrijpen of goedkeuren. Zij kunnen ze niet zien, niet onderschei­den en er evenmin enige schoonheid in waarnemen dat zij hiernaar zouden verlangen.

Nadat hun gevoelens zo enige tijd onder de kracht van de kwelling van deze overtui­gingen in hun gemoed zijn heen en weer geslingerd, komen zij er uiteindelijk op een van de volgende manieren uit. Ofwel ze geraken geheel en al in verval en verliezen ieder besef van dit soort indrukken, zodat zij zich gaan afvragen waarom zij zo dwaas geweest zijn om zich door dergelijke zwaarmoedige inbeeldingen heen en weer te laten slingeren en te laten kwellen. En zo bewijzen zij gewoonlijk dat ze net zo slecht zijn als de rest van de mensen die op aarde leven. Of zij nemen de toevlucht tot een formele, wettische belijdenis, waarin zij nooit tot een echte geestelijke gezindheid komen. Dit is het beste wat onze gevoelens zonder de leiding van het licht van het geloof kunnen bereiken op het terrein van geestelijke zaken.

Ten tweede: Het geloof heeft een duidelijke kijk op en begrip van de wezenlijke aard van geestelijke zaken. Inderdaad is het zo dat het licht van het geloof niet ten volle het wezen van al die zaken kan bevatten, waar de gevoelens wél door worden geroerd: want ze zijn oneindig en onbegrijpelijk, zoals de natuur van God en de persoon van Christus. En sommige van deze zaken, zoals de toekomstige heerlijkheid, zijn nog niet duidelijk geopenbaard. Maar het geloof onderscheidt al deze dingen op een juiste manier, zodat de zaken zelf het voorwerp van onze gevoelens zijn en niet een of andere verdorven voorstelling of inbeelding ervan. Zij worden, zoals de apostel zegt, "geestelijk onderscheiden" (1 Kor. 2:14). Dat is de reden dat de natuurlijke mens ze niet kan ontvangen, omdat hij namelijk niet in staat is om ze geestelijk te onderscheiden. Dit is het belangrijkste doel van de vernieuwing van ons denken en het voornaamste werk en de uitwerking van het geloof: het communiceren aan onze geest, ons verstand van een geestelijk, reddend licht, waardoor wij geestelijke dingen kunnen zien en onderscheiden zoals ze in wezen zijn, de aard ervan en het gebruik dat we van ze kunnen maken. Zie Efeze

1:17-19: "Opdat de God van onze Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: verlichte ogen uws harten, zodat gij weet welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven naar de werking van de sterkte van zijn macht". En 2 Korinthe 4:6: "Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus".

Het doel dat God zich gesteld heeft, is onze harten en gevoelens tot Hemzelf te trekken en hiertoe geeft Hij ons een heerlijk innerlijk licht, waardoor wij in staat gesteld worden om de ware natuur van de dingen te onderscheiden die wij met liefde en vreugde moeten aanhangen. Zonder dit licht hebben we niets anders dan onjuiste voorstellingen van geestelijke zaken in onze gedachten. Niet altijd waar het de waarheid over of de leer van deze zaken betreft, maar wel ten aanzien van de werkelijkheid, de kracht en de uitwerking ervan. Dit is een van de belangrijkste uitwerkin­gen van het geloof, omdat dit het belangrijkste onderdeel uitmaakt van de vernieuwing van ons denken. Het geloof maakt het wezen, de schoonheid en de zuivere aantrekkelijkheid van geestelijke en hemelse zaken bekend aan onze ziel en duidelijk aan onze gevoelens. Dit trekt mensen aan wanneer zij geestelijk vernieuwd zijn en dit zet hen aan om met groot genoegen trouw te blijven aan wat hun is voorgesteld. Hij die op de juiste wijze in Christus gelooft, die vervolgens de uitnemendheid van Zijn persoon en de heerlijkheid van Zijn middelaarschap heeft ontdekt, zal Hem liefhebben en niet alleen in Hem geloven, maar bovendien zich ‘verheugen met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde'. Zo is het in alle andere gevallen waarin onze gevoelens een rol spelen. Hoe meer standvastig ons zicht op geestelijke zaken is door het geloof, des te sterker en standvastiger zullen onze gevoelens zich aan die zaken hechten. En telkens wanneer het inzicht dat het verstand in deze zaken geniet, vertroebeld raakt, of het nu is door verzoekingen of doordat men door een of andere verleiding van de waarheid afdwaalt, dan zullen de gevoelens snel verzwakt en geschaad worden.


© 1997 George Whitefield Stichting.