Door L.J. van Valen

Achtergrond: tweeërlei opvatting over wet en vrijheid

De ontdekking van de ‘Nieuwe Wereld' in de vijftiende eeuw opende voor Europa nieuwe perspectieven. Toen Columbus als eerste Europeaan de Amerikaanse bodem betrad, waren de middeleeuwen bijna ten einde en werd een nieuw tijdperk ingeluid. De Renaissance betekende een geleidelijke breuk met vastgekluisterde politieke en kerkelijke kaders. Het nieuwe elan van het humanistisch denken werd opgevolgd door een reformatie van de kerk, die een breuk betekende met eeuwenlange traditionele denkkaders, die vanuit Rome werden gedicteerd. Zowel de humanistische als de reformatorische stroming, die in de zestiende eeuw hun invloed lieten gelden, hadden vrijheidsidealen. De hervormers ontleenden deze rechtstreeks aan het Woord van God, terwijl de humanistische stroming de grond hiervan zocht bij de menselijke rede. Het valt niet moeilijk te raden dat deze verschillende uitgangspunten in de praktijk met elkaar botsten, zeker als het ging over de interpretatie van de Goddelijke zedewet als norm voor de menselijke samenleving. Vooral bij de ontwikkeling van Amerika is de toepassing van beide standpunten zichtbaar, die soms, merkwaardig genoeg, samen optrokken!

De vaak bloedige reacties op de idealen van de reformatoren, maakten velen moedeloos. Het verloop van de Tachtigjarige en Dertigjarige oorlog is een bewijs dat de bestaande machtsstructuren niet gemakkelijk waren te veranderen. De strijd binnen de Republiek van de Lage Landen werd met succes uitgevochten en opende de weg tot een nationale erkenning van het reformatorisch belijden. In Engeland stagneerde de strijd doordat de politiek in de kerk de toon bleef aangeven, zij het dan los van Rome. Het waren de puriteinen die moedig verder gingen met het uitdragen van hun idealen, maar de tegenwerking was zo groot dat het voor een aantal van hen niet langer mogelijk bleek om in de staatskerk te blijven. Hun strijd was aanvankelijk niet politiek, maar meer op de kerkelijke frontlijnen. Sommigen probeerden langs vredelievende en stille wegen hun beginselen te verbreiden, waarbij zij botsingen zoveel mogelijk zochten te ontwijken. Op den duur werd de druk vanuit de kerkelijke leiding echter zo groot, dat men duidelijk voor de dag moest komen. Het werd vooral moeilijk toen men gedwongen werd om zonder restricties solidair te zijn met de aangescherpte kerkelijke regels.

De Amerikaanse kolonie bood de puriteinen nieuwe wegen om aan hun vrijheidsdrang gestalte te geven. Hun droombeeld van een zuivere kerk, die niet door politieke machtswellust werd geboycot, lag wellicht in het verschiet. Zij wilden verbonden blijven aan het Engelse gezag, maar begeerden wel een ongehinderde godsdienstvrijheid en eigen koloniaal bestuur. Zo begon het ‘puriteinse experiment' gestalte te krijgen. Na de stichting van de kolonie Virginia, die de anglicaanse kerkvorm bleef eren, voeren de zogenoemde Pilgrim Fathers in 1620 met hun ranke Mayflower naar de oostkust en stichtten daar New Plymouth. Zij waren separatisten die de Staatskerk al eerder de rug hadden toegekeerd. Tien jaar later volgde de tweede emigratiegolf, bestaande uit meest kerkelijke puriteinen die door aartsbisschop Laud waren verdreven en in het land van de Indianen een nieuwe toekomst wilden opbouwen.

Vrijheid in Amerika

Het woord ‘vrijheid' is niet los te maken van de ontwikkeling van de Verenigde Staten. In geen land ter wereld is zo aan deze ‘freedom of conscience' (vrijheid van geweten) gestalte gegeven. Het waren echter niet alleen strenge puriteinen die de vrijheidsdrang najoegen. In de loop van de jaren die volgden op de stichting van de eerste koloniën, werden zij gevolgd door Schotse Presbyterianen, Duitse Lutheranen en ook allerlei sektarische groeperingen die een graantje van de begeerde vrijheid wilden meepikken. Wat veel landen in Europa niet boden, vonden zij in Amerika. Vanwege de grote verscheidenheid onder de kolonisten is de conclusie niet moeilijk te trekken dat het begrip ‘vrijheid' in velerlei vormen werd ingevuld.

Ook onder de eerste puriteinen was er sprake van verschillende interpretaties van het begrip ‘vrijheid'. Dit had voornamelijk te maken met de visie op de wet van God. Het puriteinse experiment werd daardoor gestagneerd en kon niet tot rijping komen. Overigens onstonden de eerste koloniën in een tijd dat het puriteinse denken in het thuisland, Engeland, ook nog niet was uitgekristalliseerd. Dit was zichtbaar in de strijd die zich verplaatst had naar het politieke vlak en ook in het theologisch denken, met name op punten van de plaats van de Goddelijke wet op het terrein van de genade.en in het natuurlijk leven. In Engeland vormden zich in die tijd de verschillen tussen de baxterianen en de antinomianen; eerstgenoemden brachten het Evangelie onder de beheersing van de Goddelijke wet, laatstgenoemden ontkenden dat in de nieuwtestamentische bedeling de wet überhaupt nog van kracht is, tenminste niet voor de gelovigen. Ongeveer op dezelfde wijze begonnen zich in New England een tweetal stromingen te vertonen, die beide een eigen visie op de wet accentueerden. Te midden van de polen van eenzijdigheid bevindt zich John Cotton (1584-1652), de calvinist van de ‘middle way', die een stempel drukte op de begintijd van het puriteinse experiment. Hij is de eigenlijke ontwerper van de ‘New England Way', de theocratie van de ‘heiligen', die vooral vanuit het Oude Testament van Amerika een verbondsgemeenschap wilde maken.

Afkomst en emigratie

john cottonJohn Cotton werd in 1584 in Derby in Engeland geboren, ging op dertienjarige leeftijd naar het Trinity College en vandaar naar het Emmanuel College beide in Cambridge. Hier kwam hij in aanraking met de prediking van bekende puriteinse predikers. William Perkins was het middel om hem van zonde te overtuigen, maar hij weerstond deze indrukken en probeerde door de ‘werken van de wet' behouden te worden. Onder de preken van Richard Sibbes kwam hij tot geloof en bekering. Spoedig hierna begon hij zelf het Evangelie te verkondigen. Op zijn beurt maakte hij diepe indruk op John Preston die later als hofprediker van Karel I grote bekendheid genoot.

Cotton werd in 1610 ‘vicar' van St. Botolph's in Boston in Engeland, waar hij een grote reputatie opbouwde als predikant en als theoloog. Hij trok veel mensen naar zijn kerk vanwege zijn indrukwekkende manier van Woordverkondiging. Zijn puriteinse beginselen stak hij niet onder stoelen of banken, wat hem na verloop van tijd in conflict bracht met de overheid, die de zogenaamde ‘nonconformity' wilde tegengaan. Inmiddels was het grootste gedeelte van Boston voor het puritanisme ingewonnen, wat het nemen van maatregelen tegen Cotton bemoeilijkte. Aartsbisschop William Laud deinsde hiervoor echter niet terug en oefende zoveel pressie op hem uit dat hij besloot om naar Amerika uit te wijken. In september 1633 zette hij voet aan land in New Boston, de Amerikaanse zusterstad, waar hij predikant werd. Hier gaf hij niet alleen leiding aan de opbouw van de pas gestichte congregationalistische gemeente, maar ontwikkelde hij zich als één van de ‘Founding Fathers' van de puriteinse kolonie. Al spoedig na zijn komst vond een opwekking in deze stad plaats. De latere gouverneur John Winthrop vertelt in zijn dagboek dat "meer bekeerd werden en tot de gemeente toegevoegd dan in alle andere kerken aan de baai". "Verschillende profane en beruchte personen werden tot de gemeente toegelaten."

Een gestage stroom van puriteinse emigranten begon de oostelijke kustgebieden rondom het nieuwe Boston te bevolken. Zo ontstonden de staten Massachusetts, Connecticut en New Haven, die zich ook in broederschap verbonden met de separatistische New-Plymouth kolonie. De meesten van hen waren Congregationalisten, die zich kenmerkten als voorstanders van de autonomie van de plaatselijke gemeente, in tegenstelling tot de Presbyterianen die het gezag van meerdere vergaderingen voorstonden en de heersende ‘factie' onder de puriteinse stroming in het moederland gingen uitmaken. Vooral Cotton en Thomas Hooker verdedigden deze kerkvorm in geschrift. Van Cottons hand verscheen in 1644 The Keyes of the Kingdom of Heaven (De sleutelen van het koninkrijk der hemelen) in 1648 gevolgd door The Way of the Congreational Churches Cleared (De weg van de congregationalistische kerken verklaard). In deze werken pleit hij voor de zuiverheid van de gemeente, die alleen uit ‘visible saints', zichtbare heiligen mocht bestaan. De eisen van toelating waren strikt; nieuwe leden werden na onderzoek door de gemeente en verslag van hun bekering aangenomen. Cotton en zijn geestverwanten hadden teveel van de excessen van de volkskerk gezien om een ruimer kerkbegrip te willen hanteren. Als zodanig bevat hun ecclesiologie (leer van de kerk) doperse elementen, gebaseerd op een individualistische verbondsbeschouwing. Qua geloofs- en genadeleer, waren zij volbloed Calvinist, maar op het terrein van verbond en kerk waren zij erg subjectivistisch ingesteld. Deze visie stond van meet af aan op gespannen voet met hun theocratische idealen. In de praktijk bleek het niet haalbaar om vanuit de gemeenschap van de ‘visible saints' het volk te regeren en te vormen, vooral niet toen de tweede generatie voor een groot deel de diepte van het geloof van de ‘Founding Fathers' niet kende.

Kerkelijk standpunt

Bij Cotton staat de zuiverheid van de kerk hoog in het vaandel. Deze zuiverheid richt zich niet alleen op de leer en de eredienst van de kerk, maar ook op het leven van haar leden. De leden hadden zich verbonden aan God en bevestigden deze relatie door zich ook aan elkaar te verbinden. Teneinde over de zuiverheid van de kerk te waken, is aan de ambtsdragers de sleutelmacht (keys of power) gegeven. De sleutelmacht dient de gemeente niet monddood te maken, maar moet ruimte bieden om individuele gaven ten dienste te stellen van de gemeenschap. Zo behoort de ‘key of knowledge' (sleutel van de kennis) tot alle leden, op grond waarvan zij worden toegelaten. De ‘key of order' (sleutel van de kerkorde) is niet alleen beperkt tot de ouderlingen, maar strekt zich uit tot alle mannelijke leden. Op deze wijze moet de gemeente zich ontwikkelen tot volwassenheid in het geloof en goede werken, waartoe de eerste christengemeente door de apostelen werd opgevoed.

Een voor New England typerende ‘key', was die van de ‘church privilege, power or liberty' (kerkvoorrecht, kracht of vrijheid). In dit verband verwijst Cotton naar Galaten 5:13: "Broeders, gij zijt tot vrijheid geroepen". De christelijke vrijheid functioneert binnen bijbelse grenzen tot opbouw van de gemeenschap, en niet vanuit een individuele behoeftenbevrediging. Als zodanig hebben de leden ook het gezag om de ambtsdragers te controleren, en zelfs om nieuwe leden aan te nemen. Hier zien wij het congregationalisme in optima-forma in een harmonieuze wisselwerking van ambtdragers en leden, en niet zoals bij de presbyterianen die de ambten veel meer gezag toewijzen. Om de band tussen de verschillende plaatselijke gemeenten te onderhouden, vindt Cotton het nuttig om synoden bijeen te roepen, maar wel benadrukt hij dat het gezag hiervan beperkt is en niet die van de gemeenten mag vervangen.

Cotton wil staan in de traditie van de oude Independenten in Engeland, die hij niet als een sekte wil aanmerken. Hij ziet hierbij raakvlakken met de separatisten, maar wijst met beslistheid af dat de kerken van New England een verlengstuk van hen zijn. Zij waren geen radicalen die zich van andere nationale kerken willen losmaken, maar zij wilden staan in de gemeenschap van de ene algemene christelijke kerk. Vandaar dat zij de Engelse staatskerk niet als een valse kerk wilden bestempelen, zoals de separatisten deden, maar deze op grond van haar confessie als kerk van Christus, zij het met veel gebreken, bleven erkennen.

Het was voor de nieuwe kerk in de ‘wildernis' een geweldige uitdaging om hier een geloofsgemeenschap te planten, die een helder licht zou laten schijnen onder de vele kolonisten die zich in Amerika hadden gevestigd. Cottons gemeente in Boston was een voorbeeld van een ‘bloeiende stad op de berg'. In onderscheiding tot andere gemeenten in New England, werd hier volop gelegenheid geboden om individuele gaven in het openbaar te gebruiken om anderen te stichten. Maar deze geboden vrijheid betekende niet dat deze ten koste ging van de openbare woordverkondiging. De preekstoel bleef de centrale plaats vervullen in de gemeente, zoals binnen de puriteinse eredienst gebruikelijk was.

Visie op de overheid

In de beginperiode was er in New England sprake van een eenheid van kerk en staat. Later bleek dit door de pluriformiteit van geloofsgemeenschappen een onmogelijk te verwezenlijken ideaal te zijn. De scheiding van kerk en staat die tot de Amerikaanse constitutionele vrijheden behoort, is dus niet terug te voeren naar de begintijd van de eerste ‘planters'. Overigens was er sprake van een koloniaal bestuur, geheel verbonden aan Engeland, die door de New England Compagnie vertegenwoordigd was. John Winthrop, de vriend van Cotton, werd de eerste gouverneur. Wel hadden de kolonisten via de General Court, de algemene raad van de kolonie, wetgevende vrijheden om hun eigen belangen te behartigen. Er werden ontwerpen gemaakt voor de wetgeving, waaraan Cotton ook een bijdrage gaf. Uiteindelijk aanvaardde men in New Haven Cottons stricte ontwerp, maar niet in Massachuchetts waar men iets minder ver wilde gaan. Deze ‘proeve' ademde een sterk oudtestamentische geest. Van Schelven spreekt in dit verband van het "biblicisme van de puriteinen van Massachusetts". Merkwaardig is hierbij de invloed van het congregationalisme. De zogenaamde ‘zichtbare heiligheid' werd zelfs in de politiek doorgevoerd, want alleen belijdende leden mochten in de General Court worden gekozen. Het is duidelijk dat hierbij het gevaar van geestelijke exclusiviteit aanwezig is.

Een reactie op deze vorm van calvinistische autocratie kon niet uitblijven. Roger Williams protesteerde tegen de nieuwe politieke orde en vond deze onbestaanbaar met de grondslagen van de independentistische kerkstructuur. Hij propageerde een volkomen scheiding van kerk en staat en tolerantie voor andersdenkenden. Zijn zienswijze komt in grote trekken overeen met die van een Engels Independent als Oliver Cromwell in Engeland, die een verregaande tolerantie van andersdenkenden toestond, zelfs voor fanatieke sektaristen. De ‘New England way' was volgens Williams een nieuwe vorm van geestelijke exclusiviteit die tot in het politieke leven werd doorgevoerd en andere opvattingen monddood maakte. Als gevolg van deze dissidente houding werd Williams uit Massachusetts verbannen naar Rhode Island. In feite is hij de grondlegger van de Amerikaanse vrijheidsgedachte, die eerder gestoeld is op humanistische grondslagen dan op de calvinistische theocratische visie.

John Cotton zag in de visie van Williams een gevaarlijke tendens die het christelijk karakter van een natie op den duur zou kunnen uithollen. De ontwikkeling van de Amerikaanse vrijheidsgedachte, vooral na de onafhankelijksverklaring in 1776 heeft dit voldoende aangetoond. Hier werkten de nazaten van de puriteinen samen met humanistische voortrekkers en sympatisanten van de Franse Revolutie! Sindsdien is Amerika mede door immigratie van andersdenkenden geworden tot een samenraapsel van culturen en godsdiensten. Omdat het christelijk geloof in Amerika toch nog steeds een behoorlijke invloed heeft gehad, is het nationale leven voor een groot deel gevormd door christelijke normen en waarden. Maar door gebrek aan een hechte basis van persoonlijk geloof en door een verregaande versplintering van de christenen, is het christelijk karakter van de USA in feite niet meer dan een vlag die de lading moet dekken. Cotton heeft deze ontwikkeling reeds onderkend en de gevaren van een onbeperkte tolerantie ingezien. Hij wilde Amerika een gezonde bijbelse basis geven, hoewel hij zich hierin wel wat te radicaal opstelde.

Verhouding wet en evangelie

De vrijheidsdrang van Rogers Williams heeft alles te maken met de functie van Gods wet in het nationale leven. Cotton gaf aan de decaloog een zodanige reikwijdte en gezag dat deze bepalend is voor alle levensterreinen. Wel was hij bang voor een verregaande vorm van wetticisme, die het geloofsleven aan banden legt. Hij zag bij sommige collega's de neiging om de wet zo te verabsoluteren, dat deze de vrijheid van de christen aan wettische banden legt. Vandaar dat hij de plaats van de evangeliebeloften in de gemeente zo benadrukte en waarschuwde voor een bedrukt geloofsleven dat beheerst wordt door allerlei plichten en vormen. Hij preekte vooral de betrouwbaarheid van Gods beloften als enige grondslag voor geloof en leven. Hierbij werd hij vooral geïnspireerd door Calvijn, bij wie de beloften voorop gaan en als voorwerp voor het geloof dienen. Rechtvaardiging en heiliging zijn nauw met elkaar verbonden en mogen niet worden verzelfstandigd. Heiliging is ook zaak van het geloof en geen aaneenschakeling van godsdienstige plichten. De wijze waarop Cotton de vrijheid van de christen, die leeft uit het genadeverbond en niet uit werkheiligheid, wilde bevorderen, werd niet door iedereen gewaardeerd. Hij moest zich voor sommige stellingen verantwoorden. Het was zijn intentie om corrigerend op te treden om de genadeleer in balans te houden.

Sommigen in zijn gemeente gebruikten zijn accenten als handvatten om wel in eenzijdigheid te vervallen. Onder hen was een vrouw, Anne Hutchinson, die Cotton verheerlijkte en zijn leer en prediking tegen die van anderen uitspeelde. Zij ging veel verder door de functie van de wet in de bekering en heiliging te ontkennen. De wet had in haar ogen geheel afgedaan en mocht niet als leefregel voor de gelovigen worden gehanteerd. De christen was geheel bevrijd van de wet en behoefde deze ook niet te gebruiken als kenbron van zonde. Deze vorm van antinomianisme, of wetsbestrijding, ontaardde bij haar in bepaalde vormen van geestdrijverij. Zij hechtte veel waarde aan bijzondere geestelijke ervaringen, die zij niet gekanaliseerd wilde zien door het geschreven Woord van Gods beloften. Als zodanig week zij af van wat zij vanaf de kansel in Boston hoorde, wat Cotton na verloop van tijd door kreeg. Nu begon een tuchtprocedure tegen haar die uitmondde in verbanning. Uiteindelijk werd zij door Indianen omgebracht.

Haar dwalingen waren niet nieuw, maar niet anders dan oude antinomiaanse gedachten in een nieuw kleed gehuld. Hutchinson propageerde een onbeperkte vrijheid, zij het in een andere zin dan Williams deed. Zij en haar geestverwanten maakten de wet van God in feite krachteloos. Haar ervaringsleer gaf uitdrukking aan het gemis aan zondebesef en bijbelgetrouwe bevinding. Haar spiritualiteit heeft in het Amerikaanse godsdienstige leven meer invloed gehad dan doorgaans wordt bevroed. Haar streven naar christelijke vrijheid houdt in feite een gebondenheid in aan het menselijk gevoel. Het loslaten van klassieke puriteinse uitgangspunten betekende een wildgroei van spiritualiteit waarvan de gevolgen funest blijken te zijn. Deze ‘ervaringstheologie' steekt in de geschiedenis van Amerika regelmatig de kop op. Namen als James Davenport en later ook Finney duiden op ontsporingen en misbruik van de voorgewende vrijheid van de gelovige. John Cotton heeft de gevaren hiervan onderkend en opgeroepen om genade en wet niet als antithese te beschouwen, maar als zaken die onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Het unieke puriteinse concept van wet en Evangelie heeft zijn theologie vorm en inhoud gegeven en op deze grondslag hebben Jonathan Edwards en andere geestverwanten voortgebouwd.

Betekenis

De eerste kolonisten hadden mannen van gezag nodig die sturing gaven aan de geestelijke, maatschappelijke en politieke opbouw van New England. John Cotton beschikte over zodanige veelzijdige kwaliteiten dat hij aan alle criteria hiervan kon voldoen. Tot aan zijn sterfjaar 1652 gaf hij leiding aan de ontwikkeling van het kerkelijk en maatschappelijke leven in Massachusetts. Amerika kende geen lange geschiedenis zoals Engeland, wat zowel voordelen als nadelen had. Er was geen sprake van een erfelijke belasting, hoewel de band met het moederland onverbreekbaar leek. De puriteinen grepen de hun gegeven kansen om hun idealen na te streven. Het was al gauw duidelijk dat zij niet alle kolonisten hierin konden meekrijgen. Het vereiste veel tact en wijsheid om ‘dissidenten' van repliek te dienen. Soms ging men te ver in de tuchtuitoefening, door zelfs tot verbanning over te gaan, wanneer men zich niet wilde schikken naar de landswetten. Cotton was de aangewezen persoon om in dit soort zaken als scheidsrechter op te treden. Hij werd door alle partijen gerespecteerd en kon daarom als bruggenbouwer fungeren. Zijn oordeel was over het algemeen mild, maar wel belijnd.

Sommigen hebben geprobeerd Cotton in een bepaald hokje te plaatsen. Vooral R.T. Kendall poneert dat Cotton een heel andere koers wilde varen dan mannen als Hooker en Shepard. Cotton zou de man geweest zijn die het calvijnse evangelie ‘zonder wet' wilde proclameren en doorvoeren. Deze visie is niet geheel juist. Cotton zocht de verhouding van wet en evangelie op weloverwogen wijze in belans te houden. Hij was bang voor uitwassen ter linkerzijde als ter rechterzijde. De controverse met Hutchinson en Williams had hem geleerd om de autoriteit en functie van de wet juist binnen de bedding van het Evangelie hoog te houden. Wanneer de wet van God opzij gezet wordt, is dit de eerste stap naar een ongeremde vrijheid, die op den duur eindigt in anarchie en geestdrijverij. Daar had Cotton de kolonie niet voor over.

Toen deze koers na verloop van tijd werd losgelaten en Amerika het land van de onbegrensde tolerantie werd, betekende dit de doodssteek voor de voortgang van het puriteinse streven. De consequenties hiervan zijn tot op deze dag merkbaar. Hier vinden wij de schaduwzijde van de Amerikaanse cultuur die zich nu des te sterker manisfesteert. Ondanks de grote plaats die de christelijke godsdienst in het volksleven heeft ingenomen, is er nu sprake van ontkerkelijking en is binnen de christelijke kerken de homogeniteit ver te zoeken. De grote mate van tolerantie binnen de kerken heeft een sterk pluriform karakter aan de christenheid als geheel in Amereika gegeven. Het is een vrijheidsuiting die puur individualistisch is getoonzet en vaak geen rekening meer houdt met bijbelse grenzen en normen. Liberalisme, pluralisme en post-modernisme hebben een enorme invloed en heus niet alleen buiten de kerken (zie bijv. Gresham Machen, Christianity and Liberalism; een boek uit de eerste helft van deze eeuw, en Don Carson, The Gagging of God). Ook binnen de behoudende, evangelicale beweging zijn deze invloeden duidelijk merkbaar (zie bijvoorbeeld de boeken van D.F. Wells; hij gelooft dat de evangelicalen zich ook hebben laten vormen door deze populaire cultuur). Deze ontwikkeling is slechts een onderdeel van wat zich als de American ‘way of life' aandient, een cultuur die de angelsaksische wereld als geheel heeft geinfecteerd. Het is daarom nodig dat Amerika terugkeert naar haar eigen bronnen, nanelijk de geschriften van de oude puriteinen. Al was het werk van de ‘Founding Fathers' een experiment, toch heeft de geschiedenis bewezen dat de grondelementen daarvan goed bruikbaar zijn, tot het welzijn van land en volk. Gelukkig zijn er tekenen van herontdekking van deze wortels, zoals bovengenoemde boeken aantonen. Ook is er een kleine maar krachtige stroming tot reformatie binnen de Southern Baptists, de grootste denominatie in Amerika.

Literatuur
Van Schelven, Het biblicisme der Puriteinen in Massachusetts in Nieuw-Engeland, bijdrage in "Uit de strijd der geesten" [Amsterdam, 1944].
Cotton Mather,
The Great Works of Christ in America (Magnalia Christi Americana), two volumes (herdruk) [Edinburgh, 1979].
David D. Hall,
The Faithful Shepherd. A History of the New England Ministry in the Seventeenth Century [New York, 1972].
David F. Wells,
The Bleeding of the Evangelical Church [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1995].
David F. Wells,
No Place for Truth en God in the Wasteland [Grand Rapids: W.B. Eerdmans, 1994].
Gresham Machen,
Christianity and Liberalism (herdruk) [Grand Rapids: W.B. Eerdmans, 1977].
Carson,
The Gagging of God [Leicester: Apollos/IVP, 1997].


© 1999 George Whitefield Stichting.