De Angelsaksische wereld en het Nederlands protestantisme

 Door L.J. van Valen

Vanouds bestaan er intensieve contacten tussen ons land en het grote eiland aan de andere kant van de Noordzee. Als koloniale mogendheden hadden beide landen veel gemeenschappe­lijks en zaten zij daardoor nogal eens in elkaars vaarwater. Dit geldt zeker ook voor de theologische relaties en verwant­schappen. De huidige belangstelling voor Angelsaksische auteurs is hierbij opvallend. Nadat Duitsland jarenlang de toon heeft aangegeven, is er zeker sprake van een doorbraak. Is de verschraling van wat van eigen bodem afkomt hiervan de oorzaak? Is gebrek aan promi­nenten die in de lijn van Kuyper en Bavinck wat origineels weten aan te reiken, de aanleiding dat gekeken wordt naar wat ‘de over­kant' heeft te bieden? Of is de frisheid en warmte van de Engelse evangelicalen de juiste compensatie bevonden voor de wildgroei van opvattingen die vanuit eigen universi­teiten wordt opgedist? Spreekt hun originele benadering juist zo aan als antwoord op de postmoderne crisis?

Relatie tussen Nederland en Engeland: oorsprong in de Reformatie

Nagenoeg niemand is volkomen origineel. Meestal ontleent men een of meer gedachten en begrippen aan andere bronnen. Dit geldt zeker voor godsdienstige stromingen. Zo kreeg de hervormingsbeweging in ons land een stempel opgedrukt vanuit Genève en ontwikkelde de theologie zich hier in het voet­spoor van Johannes Calvijn. Ook de Engelse hervormers kozen voor de opvattingen van Calvijn, al deden zij dit niet voor diens presbyteriale kerkvorm en liturgie, want zij handhaaf­den het bisschoppelijke stelsel. Het laatste was voor onze Staten-Generaal geen verhindering om enkele bisschoppen naar de oecumenische synode van Dordrecht, gehouden in 1618/19, uit te nodigen en hen op de vergaderingen een ereplaats toe te wijzen!

Deden zij dit om koning Jakobus te behagen? In ieder geval niet toen zij de ‘Pilgrim Fathers' kort tevoren asiel gegeven hadden. Deze vluchtelingen, die in 1620 vanuit Delfshaven hun beroemde overtocht maakten naar Amerika, waren juist fel gekant tegen de bisschoppen en wilden hun puriteinse idealen in vrijheid in praktijk brengen. Het waren deze en andere puriteinen, die hun gedachten in ons land verbreidden en bij velen belangstelling wekten. Zoals de huidige Engelse Evangelicalen een gewillig oor en hart hebben gekregen, zo sprak het eigene van de puriteinse spiritualiteit veel inwoners van de Lage Landen aan.

Politieke relaties

De contacten op theologisch terrein gingen niet altijd gelijk op met de politieke verstandhouding. De relatie tussen de Zeven Provinciën en Groot-Brittannië is niet altijd ideaal geweest. Wel was de samenwer­king tussen beide landen in de strijd tegen het Spaanse imperialisme uniek, als we letten op de strijd met de Armada in 1588. Maar de aanstelling als land­voogd van de puriteinsgezinde graaf van Leicester door de Staten-Generaal, bleek een grote mislukking te zijn. In de eeuwen die volgden waren er vier oorlogen waarin beide machten elkaar bestookten. De puriteinse Protector Oliver Cromwell was ook bij de strenge Hollandse predikanten verre van gezien; kortom, de pers die Engeland hier had, was over het algemeen niet al te positief. Stadhouder Willem III werd weliswaar in 1688 te hulp geroepen om het Britse rijk van het gehate juk van diens schoonvader, Jakobus II, te ontdoen, maar deze Hollander werd niet populair onder de Britten. En een eeuw geleden werd de politieke beeldvorming van de victoriaanse grootmacht mede bepaald door de Boeren­oorlog in Zuid-Afrika, die weinig goodwill bij ons volk kweekte. Gelukkig heeft de uitkomst van de laatste wereldoor­log dit beeld ten goede veranderd.

Sommige schrijvers zijn uitermate positief over de verhouding tussen Nederland en de Angelsaksische wereld, zowel in politiek als in godsdienstig opzicht. Douglas Campbell schetst in zijn De Puriteinen in Nederland, Engeland en Amerika een onlosmakelijke broederband tussen deze naties. Campbell ziet bij de ontwikkeling van deze landen na de periode van het roomskatholiscisme duidelijke puriteinse wortels. Hij ziet lijnen lopen vanaf de graaf van Leicester en de ‘Pilgrim Fathers' naar de stichting van de Amerikaanse koloniën. De drie landen zijn baanbrekers voor de godsdien­stige vrijheid tegenover het imperialisme van roomse landen als Spanje en Frankrijk. Hij bemerkt duidelijke parallellen in de ontwikkeling van Nederland en Engeland als koloniale grootmachten en wil hierbij een link leggen met de idealen van de puriteinse voorouders.

Geestelijke verwantschap

Het gaat in deze bijdrage echter niet over een politieke band tussen beide landen. Tot op zekere hoogte zijn voor zo'n band wellicht bewijzen aan te voeren, hoewel de mening van Campbell wat overdreven en gezocht lijkt. Wel staat vast dat er sprake is van een geestelijke band, een geest­verwantschap, een wederzijdse beïnvloeding. Het gedachten­goed van de Engelse puriteinen en hun geestelijke nazaten heeft onmiskenbaar invloed gehad op de ontwikkeling van het protestantisme in Nederland. Het is opmerkelijk dat politieke conflicten hieraan geen afbreuk deden. Er was waardering voor de pennenvruchten van de vroege puriteinen en niet zozeer voor de kerkelijke strijd die zij voerden. Zij hadden als ideaal dat de Engelse kerk verder hervormd zou worden naar Calvijns model en zich zou ontdoen van de bisschoppelijke hiërarchie en verroomste liturgie.

De Hollanders steunden de vluch­telingen die vanwege hun kerkelijk beginsel verjaagd werden en in ons land gemeenten stichtten. Op deze wijze werden contacten verdiept en kregen boeken bekendheid. William Ames (Amesius) kreeg een leerstoel toegewezen in Franeker en versterkte en verbreidde hier de puriteinse beginselen. Vertalingen van William Perkins en een breed scala aan Engelse schrijvers kwamen van de drukpers en werden gretig gelezen door het volk dat hongerde naar stichtelijke en geestelijk opbouwende kost. Deze werken sloten goed aan op het œuvre van de beweging van de Nadere Reformatie die na de Dordtse Synode nog in de kinderschoenen stond. Het starre, dogmatische tegenvuur dat na het conflict met de arminianen werd afgeschoten, sprak het gewone volk niet aan. Men miste hierin de warmte van het hart dat gericht is op een leven in de dienst van Christus. Men had behoefte aan richtlijnen voor levensheiliging en duidelijke kenmerken van genade en wedergeboorte. De puriteinen gaven brood voor het hart, dat een goede aanvulling betekende op wat de mannen van de Nadere Reformatie publiceerden. Een man als Willem Teelinck was gegrepen door de vroomheidsbeleving van puriteinse gezinnen die hij bij zijn verblijf in Banbury aantrof. En Jakobus Koelman werd geïnspireerd door de Schotse presbyterianen, die wat kerkbestuur betreft het meest op de Nederlandse situatie aansloten.

De verschillen tussen de stromingen en partijen onder de puriteinen die Engeland na de Burgeroorlog beroer­den, bleken in Nederland geen struikelblokken te zijn voor de verbreiding van de puriteinse theologie. De werken van John Owen en Thomas Goodwin, bekende Independenten (voorstanders van de zelfstandigheid van de plaatselijke kerk), werden evenzeer vertaald als de boeken van mannen als Christopher Love en Thomas Watson, die volbloed presbyteriaan (voorstan­ders van synodaal kerkbestuur) waren. Zo werden tientallen Engelse werken voor het Nederlandse publiek toegankelijk gemaakt. Verschillende wetenschappelijke studies hebben bewezen dat het vooral het Engelse puritanisme was, dat de beweging van de Nadere Reformatie heeft geïnspireerd. De Nederlandse Nadere Reformatie was een vroomheidsbeweging die veel overeenkomst vertoonde met het Engelse puritanisme. Zij stond evenzeer de bevordering van persoonlijke vroomheid voor, hoewel de invalshoeken hier en daar wat verschilden.

Puriteinen in Nederland

Het is bekend dat in het begin van de zeventiende eeuw tienduizenden Engelsen en Schotten in de Nederlanden woonden. Zij bestonden uit handelslieden, militairen en niet te vergeten geloofsvluchtelingen. Wat hun betekenis is geweest voor de verbreiding van puriteinse werken is moeilijk te traceren. Wel is bekend dat verschillende drukkers zich toelegden op de Engelse en Schotse puriteinen. Het is zeker niet ondenkbaar dat deze werken door de ‘emigranten' ter vertaling werden aangeboden. Mannen als John Robinson, die de gemeente van ‘Pilgrim Fathers' in Leiden leidde, Thomas Hooker, die enige tijd in Amsterdam woonde, en predikanten van de vluchtelingengemeenten in Rotterdam, Utrecht en Arnhem dwongen veel respect af bij Hollandse collega's.

Niet alleen hun vroomheid sprak aan, maar ook hun omgaan met Schrift en theologie. Hun kracht lag in het vertalen van de Schrift zowel naar innerlijke vroomheid alsook naar praktische levensheiliging. Zij reikten handvatten aan voor geloof en leven op een zeer gevarieerd terrein. Vooral de levensheiliging en de hiermee verband houdende praktische problemen werden door hen uitgediept. Op deze wijze brachten zij de theologie in het huis van de eenvoudigen, omdat zij niet op rationele, afstan­delijke wijze met de Schrift omgingen, maar zich trachtten te verplaatsen in de voorkomende vragen en problemen op geeste­lijk gebied. ‘Geloof', ‘wedergeboorte', ‘bekering' en ‘verzoe­ning' werden door hen als werkelijke en wezenlijke waarheden omschreven, met de nadruk op de mogelijkheden die de Heilige Geest aanreikt om persoonlijk hieraan deel te krijgen. Deze manier van benadering sprak het gewone kerkvolk meer aan dan de schoolse en rationele benadering die men veelal vanaf de preekstoel hoorde.

Zoals gezegd was er tussen de mannen van de Nadere Reformatie en de Engelse puriteinen een grote mate van verwantschap. Een punt van overeenstemming was vooral de verbondsleer. Zowel de puriteinen als de Hollandse godgeleerden waren verbondstheologen. Bekende Hollandse geleerden als Johannes Coccejus en Herman Witsius waren verbondstheologen met een eigen visie en originaliteit. En de handboeken van de syste­matische theologie van Johannes A. Marck en Petrus van Mast­richt waren ook in Engeland bekend. De Engelsen muntten op hun beurt weer uit in de praktische theologie, zodat de een de ander kon aanvullen. De puriteinse Westminster Geloofsbe­lijdenis kreeg alom waardering en werd vooral door Jacobus Koelman aangeprezen. De duidelijke stellingname van de puriteinen tegenover het arminianisme sprak de Hollanders aan; dit was heel anders dan de Anglicaanse Laud en zijn volgelingen, die zoveel sympathie tegenover Arminius en zijn volgelingen aan de dag legden.

Beïnvloeding in de eeuw van verlichting

De beïnvloeding vanuit Engeland bleef niet beperkt tot de zeventiende eeuw, de ‘Gouden Eeuw' voor de Republiek. Ook in de eeuwen die volgden, werd het theologisch denken vanuit Engeland beïnvloed. Dit gold echter niet zozeer voor de universitaire theologie. Toen de Nederlandse universiteiten onder invloed van het opkomende Verlichtingsdenken zich meer gingen richten op wat vanuit Duitsland in de theologische en filosofische keuken werd opgedist, werden de banden met de Angelsaksische wereld wel wat losser. De Nadere Reformatie, die steeds meer in hypercalvinistisch vaarwater raakte, bleef tot op zekere hoogte belangstelling tonen voor de Engelse evangelicale geschriften.

Sommige streng calvinisti­sche schrijvers, zoals Alexander Comrie en Theodorus van der Groe, konden zich merkwaardig genoeg goed vinden in de ruimhartige Schotse theologische geschriften van Thomas Boston en Ralph en Ebenezer Erskine! Was het de bevindelijke toon die de Schotten aansloegen, of was het hun ruimhartige prediking van belof­ten, die hen het meest aansprak? Hoe het ook zij, de vertalingen van deze Schotten kwamen regelmatig van de pers, evenals die van de Engelse puriteinen. De versmalde en geïsoleerde beweging van de Nadere Reformatie vond toch bij hun puriteinse geestverwanten aansluiting. Hoewel de beweging van de Nadere Reformatie duidelijk opschoof naar een meer extreem calvinistische theologiebeoefening, bleef de belang­stelling voor Nederlandse vertalingen van met name puriteinse Engelse werken groot.

Behalve de Nadere Reformatie ontwikkelde zich in ons land in de achttiende eeuw een ‘evangelische' stroming, die meer aandacht had voor opwekking en de nood van de massa van het volk dan voor leerstellige aspecten. In de literatuur van de laatste jaren wordt wat meer aandacht aan deze stroming geschonken, maar deze heeft nog niet geleid tot een histo­risch-theologische afbakening. Deze Hollandse evangelicalen hadden vooral belangstelling voor het werk van de Engelse Methodisten. Hun bekende leiders, de opwekkingspredi­kers John Wesley en George Whitefield, bezochten ons land en kregen onder deze stroming een goed onthaal, hoewel de mannen van de Nadere Reformatie wat sceptisch tegenover deze bewe­ging stonden. Kwam dit omdat in hun ogen de dogmatische grondregels bij hen wat op de achtergrond stonden? Of wekte de ruimhartige evangelieverkondiging onder hen argwaan?

De werken van Philip Doddridge, een ‘Dissenter' (afgescheiden van de Staatskerk) van de oude stempel met een sterk evange­lische inslag, vonden onder predikanten als de Amsterdamse Wilhelmus Peiffers een goed onthaal, maar niet onder streng calvinistische theologen die bij hem sabelliaanse trekken meenden te bespeuren. Vertalingen van de Amerikaanse opwek­kingsprediker Jonathan Edwards kregen niet de belangstelling die de gebroeders Erskine ten deel viel. De geest van de mannen van de ‘Great Awakening' maakte de Hollandse calvinisten kennelijk kopschuw.

Een ‘leek' die veel heeft bijgedragen aan de verbreiding van het Engelse Methodisme, is de ouderling van de Schotse kerk in Rotterdam, Cornelis Brem. Hij behoorde tot de evangelische stroming die ook waardering had voor de Nadere Reformatie. Overigens had deze stroming ook contacten onder de Duitse piëtisten, en niet te vergeten met de Moraviërs. Helaas kreeg het ideaal dat velen in Engeland en Duitsland voorstonden, in Nederland geen ingang. Opwekkingen zoals die in Nijkerk in 1749 bleven plaatse­lijk en hadden veel kritiek te verduren, ook van de kant van de Nadere Reformatie. Het is bekend dat Theodorus van der Groe deze beweging als een werk van satan bestempelde.

De Schotse predikant van Rotterdam Hugh Kennedy probeerde de Schotse opwekking die in 1742 in Cambuslang en Kilsyth plaats vond, in ons land bekendheid te geven, maar hij kreeg weinig respons. Zo vond ook het ‘Concert of Prayer', de oproep om gezamenlijk voor een opwekking te bidden, zoals die vooral door Jonathan Edwards werd gedaan, weinig bijval. Terzijde: het is een opmerkelijk feit dat tot op de dag van vandaag gebeds­bewegingen en oproepen tot verootmoediging in Nederland niet aanslaan. Het initiatief dat de stichting Evangelisch Refor­matorisch Ontwaken (ERO) in 1997 nam om door middel van publicaties evangelischen en reformatorischen daartoe op te roepen, heeft meer kritiek dan instemming gekregen. Het blijkt voor de nuchtere Hollander moeilijk om de ivoren toren van traditionalisme en individualisme te verlaten en zich onge­dwongen met christenen van andere denominaties en groepen tot gezamenlijk bidden aan te zetten.

Nederlandse vertalingen van Engelse achttiende-eeuwse auteurs kwamen regelmatig van de pers. Engelse methodistische schrij­vers, zoals James Hervey en William Romaine, deden het in ons land ook goed, al bleef de belangstelling hoofdzakelijk beperkt tot de ‘evangelische' hoek. De independent Philip Doddridge had veel contacten in Nederland en stelde zelfs een ‘aanspraak' op aan de ‘protestantse inwoners', om ons volk wakker te schudden in haar lonken naar het verlichtingsdenken, dat vooral vanuit Frankrijk werd geïmporteerd. Onomwonden roept hij op tot bekering. "De Verenigde Nederlanden moeten bekeerd worden of anders omkomen". Hij zag de nationale zonden van ons volk als een groot obstakel voor een Réveil. Zijn zeer bevindelijke boek Rise and Progress ("Oorsprong en voortgang"), een praktische handleiding voor de leer van de wedergeboorte, werd ook hier in vertaling verspreid.

De genoemde ‘evangelische' vleugel in de Hervormde Kerk bleek een uitgesproken voorliefde voor eigentijdse, praktische, stichtelijke lectuur te hebben. Hieronder vielen dus niet klassieke puriteinen zoals Owen, Bunyan en Guthrie, maar Philip Doddridge, Isaac Watts, James Hervey, John Newton en Jonathan Edwards. Vanwaar dit verschil in belangstelling? Kwam dit door een zekere aversie tegen het orthodox-scholas­tiek leersysteem waarin de Nederlandse Nadere Reformatie was vervallen? Deze beweging had zich steeds meer teruggetrokken in een bastion van star dogmatisme dat geen oog heeft voor de breedte en uitbreiding van het koninkrijk van Christus. Zij richtte zich geheel op de bescherming en afbakening van eigen identiteit en stond kritisch tegenover iedere vorm van evangeli­satie van de massa van het volk. Hoe het ook zij, deze scheiding tussen zeventiende- en achttiende-eeuwse schrijvers werd in Engeland zelf niet getrokken. Whitefield, Hervey en Edwards voelden zich zeer met de zeventiende-eeuwse puriteinen verwant en lazen hun werken met veel profijt.

Het Réveil en de bevindelijken in de 19e eeuw

Het is wellicht mogelijk om de lijnen door te trekken van beide bovengenoemde, behoudende stromingen van het Nederlandse protestan­tisme naar de negentiende eeuw (hoewel te weinig studiemateriaal beschikbaar is om deze stelling met bewijzen te staven). De strenge reformatorischen, zowel in de Hervormde Kerk als in de afgescheiden kerken, voelden zich de geeste­lijke nazaten van de mannen van de Nadere Reformatie, terwijl de Réveil-mannen misschien meer stoelden op de evangelische stroming.

We volgen de lijnen vanaf de achttiende naar de negen­tiende eeuw. Het internationale réveil was een wijdvertakte beweging in Europa met verschillende centra. Genève was een ontmoe­tings­plaats voor een aantal prominente leiders, zoals de Schot Robert Haldane, de Fransman J.H.Merle D'Aubigné en de Frans­man César Malan. De Réveilbeweging in ons land had behalve veel contacten in Frankrijk, Duitsland en Zwitser­land, ook connecties met Engeland en Schotland. De Schot Thomas Chal­mers werd hier door Willem Bilderdijk geïntrodu­ceerd en via de Evangelische Alliantie werd veel lectuur van de overkant geïmporteerd. Een groot aantal calvinistische geschriften van Horatius Bonar, Octavius Winslow, Robert Murray M'Cheyne en vele anderen, werd voor het Hollandse publiek toeganke­lijk ge­maakt. Mannen als Jan de Liefde en Hendrik Jan Budding, stichters van de Vrije Evangelische Gemeenten, bezochten Engeland en Schotland.

In een later stadium kregen de preken van Charles Haddon Spurgeon en de werken van Joseph Charles Ryle bekend­heid. Dit soort literatuur werd in die tijd nog weinig gelezen in de kringen van de bevindelijke calvinisten, die het hielden bij de Hollandse ‘oudvaders'. Dit waren mensen in de Nederlandse Hervormde Kerk en uit de zogenaamde Kruisgemeenten en de volgelingen van ds. L.G.C. Ledeboer. Zij lazen wel de vertaalde preken van de Baptist Joseph Charles Philpot en William Huntington. Zij voelden zich binnen hun huiskringen, waarin zaken betreffende de innerlijke vroomheid aan de orde kwamen, erg door deze boeken aangesproken. Ook de klassieke puriteinen zoals John Owen, Walter Marshall en Thomas Goodwin, en niet te vergeten de ‘evangelische' Schotten, werden in deze kringen in ere gehouden. Over het algemeen vond men hier de meer ‘evangeli­sche' Engelsen, zoals C.H. Spurgeon, wat verdacht.

Dr. Hoedemaker en de Engelse schrijvers

Verwante stromingen, zoals de ‘Holiness Movement' (‘heili­gingsbeweging') en de Plymouth Brethren - in ons land de Vergadering der gelovigen genoemd - vonden in ons land in de tweede helft van de negentiende eeuw weinig ingang. Het is bekend dat de bekende Abraham Kuyper aanvankelijk enthousiast was over de zogenaamde Brighton beweging, die zich inzette voor een ‘higher life' (vrij vertaald: een hoger niveau van heiligheid), en dat hij hierover zelfs in de Tweede Kamer sprak, maar later hierop terugkwam.

Evenals destijds de Methodisten en Moraviërs vanwege hun enthousiaste geloofsuitingen met argwaan werden bekeken, gold dit voor allerlei vormen van opwekkingstheologie, die vooral vanuit Amerika overwoeien. D.L. Moody en I.R. Sankey konden in ons land weinig goed doen, zelfs niet onder hen die het Réveil hadden voorgestaan. Alhoewel de laatsten qua confessie ruimdenkend waren, hielden zij toch vast aan duidelijke calvinistische principes. Mannen als Da Costa, Capadose en latere leiders van de Christelijk Afge­scheiden Kerk, voelden zich qua theologisch klimaat meer thuis bij de Schotse Vrije Kerk, die op haar ruimharti­ge wijze toch vasthield aan het calvinistisch, reformatorisch belijden.

Ook in de negentiende eeuw sprak de ‘Revival'-gedachte de Hollandse christenen niet aan. De herinnering aan de zoge­naamde ‘Nijkerkse beroerten', de opwekking die in 1749 in Nijkerk had plaatsgevonden, maakte hen kennelijk kopschuw. Het vasthouden aan traditionele regels van woordverkondiging, die geen ruimte overlieten voor massale bijeenkomsten of gezamenlijk bidden, was één van de redenen dat opwekkingen over het algemeen uitgebleven zijn. Waarschijnlijk speelde de wat introverte volksaard hierbij een belangrijke rol. Terwijl de gemiddelde Hollander geen moeite had om een energieke koopmansgeest wereldwijd te ontwikkelen, voelde hij zich wat onwennig tegenover een vernieuwingsdrang zoals deze in de Angelsaksische wereld geen uitzondering was.

De derde opwekkingsgolf die Amerika en de Britse eilanden van 1857 tot 1859 in beslag nam, ging aan ons land voorbij en de berichten hierover waren zeldzaam. De strijd om kerkher­stel en de schoolstrijd nam hen meer in beslag dan de nood­zaak van een geestelijke opleving. Deze strijdlust, die thans ook met betrekking tot het zogenaamde ‘Samen Op Weg proces' de gemoederen in beweging houdt, vergt kennelijk zoveel energie, dat voor pogingen om landgenoten daadwerkelijk met het evangelie in aanraking te brengen, weinig meer overblijft. Toch werden hier en daar incidenteel opwekkingen gevonden, zoals (opnieuw) in Nijkerk en in Bunschoten.

Men zag meer heil in het herstel van de kerk dan in massale opwekkingsbewegingen. De interesse voor wat Engeland te bieden had, richtte zich meest op de stichtelijke lectuur. Dr. Ph. J.H. Hoedemaker (1839-1910), een volbloed hervormd theocraat, wijst in een voorwoord van een boekje van Octavius Winslow op de Engelse godsdienstige werkjes, die zich een weg in de gemeente wisten te banen. Dit was reeds oudtijds het geval. Newton en Doddridge, Watson, Erskine en Rutherford worden onder de oude schrijvers gerangschikt en naast Brakel en Groenewegen geplaatst. In de laatste tijd echter, d.w.z. in de tijd die op het Réveil is gevolgd, nam hun getal en invloed steeds toe. Op de boekenhanger (is boekenplank) in de huiska­mer van de meest beschaafde, goedgezinde, gelovige leden der gemeente, vinden wij als geliefkoosde schrijvers onder meerderen: MacDuff, Hamilton, Spurgeon, Newman Hall [...] geplaatst.
En dan vervolgt hij: Sommigen zijn er die dit betreuren. Er wordt, zeggen zij, "te veel een Engelse stempel gedrukt op het Hollandse volk; ons geestelijk leven wordt te veel onder die invloed gevormd".

De conclusie die Hoedemaker trekt, is kenmerkend:
Wij willen het ons niet ontveinzen, dat er van die zijde wel een gevaar in de voortdurende emigratie van Engelse gedachten en beschouwingen kan liggen; de eigenaardige leiding des Geestes met ons volk, wordt wellicht hier en daar een weinig onder­drukt; het Methodisme, dat op gereformeerde bodem eigenlijk niet inheems is, krijgt hier en daar voet; en vooral daar, waar het eigen geestelijk leven niet krachtig genoeg is om deze stof van buiten aangebracht in zich op te nemen en zelfstandig te verwerken, komt met er zo licht toe om stof en vorm beide over te nemen.
De toon wordt wat kritisch en bezorgd, maar eindigt toch in een positieve beoordeling die gevoed wordt door ‘gebrek aan beter' in eigen huis:Wij mogen evenwel niet vergeten dat er onder ons een grote armoede is aan ‘stichtelijke lectuur voor het volk', indien men namelijk de overgrote toevloed van preken en preekbundels buiten rekening laat. De kerkelijke toestand, het gebrek aan opgewekt geestelijk leven, de ambtsbezigheden van de meeste voorgangers dragen hiervan de schuld.

Niet zo sympathiek spreekt Hoedemaker over ‘preken en preek­bundels' van Hollandse collega's. Was hun methode anders dan die van overzee? Werkte de ‘analytische' preekmethode die hier sinds jaar en dag werd toegepast, een dorre, afstan­delijke behandeling van de heilsleer in de hand? Hadden de Engelsen en Schotten met hun synthetische preekmanier meer zicht op het Evangelie? De tekstanalyse bij de analytische methode had als gevaar dat het contact met de hoorder teloor gaat door eindeloze verde­lingen aan te brengen, terwijl de synthetische meer ruimte biedt om de ‘toepassing' door de hele preek heen te weven, wat het aansprekend karakter ervan ten goede komt. Hoe het ook zij, Hoedemaker spreekt wel van "iets oppervlakkigs", "iets Martha-achtigs of Methodistisch" bij de Engelsen, wat echter wordt gecompenseerd doordat "zij toch meestal kernachtig, praktisch, op de man af" zijn en "heldere voorstellingen bevatten aangaande geloof en beke­ring." Zij "zweven niet boven het hoofd, maar richten zich tot het hart, en bewegen zich in de kring van het dagelijks leven". Tot zover Hoedema­ker.

Hoedemakers visie blijkt nog steeds actueel te zijn. Het is juist de wijze waarop wezenlijke bijbelse waarheden, zonder franje en omwegen, tot het hart gebracht worden, wat een belangrijke aanleiding vormt voor de belangstelling voor Engelse schrijvers en ook vandaag de dag veel lezers doet grijpen naar auteurs als Packer, Lloyd-Jones, Bridges, McGrath en anderen.

De twintigste eeuw: hernieuwde belangstelling
    
Hoe is het in de twintigste eeuw met de geestelijke relatie met Engeland gesteld? In de geschiedenis van de reformatori­sche kerken is weinig affiniteit te bespeuren met wat de ‘Evangelicals' beoogden. Wel beïnvloedde de opkomst van de uit de Engelstalige wereld afkomstige pinkster- en charisma­tische beweging voornamelijk de vrije groepen. De naoorlogse campagnes van Amerikanen Osborn en Billy Graham trokken welis­waar duizenden toeschouwers, maar weinig kerkelijke leiders betoonden sympathie voor hen.

Vóór de oorlog was het Johannes de Heer die vanaf eind vorige eeuw de aandacht vestigde op de opwekkings- en evangeliesatiegedachte zoals die door D.L. Moody en I.R. Sanky in praktijk werd gebracht. Hij bezocht Wales tijdens de grote opwekking in 1904/05 en beoogde het ‘vuur' dat hij daar ontmoette, ook naar Nederland over te brengen. De Heer was niet een man die sympatiseerde met het puritanis­me, maar wel verstond hij heel goed dat alleen het evangelie Gods reddende genade aanreikt aan een verloren wereld. Hij had iets van de geest van Whitefield en Wesley die de gehele wereld als een werkveld beschouwden.

Puriteinse geschriften bleven, naast de bekende Holland­se oude schrijvers, in de rechterflank van de reformatorische gezindte gewaardeerd. C.H. Spurgeon en J.C. Ryle waren ook in die kringen incidenteel bekend, hoewel men soms sceptisch stond tegenover de ruimhartige manier waarop zij het Evangelie bij de mens brachten. Deze opstelling is vooral de laatste tien jaar veranderd, zodat je van een verschuiving kunt spreken. Dit heeft te maken met een veranderde kijk op de leer van de uitverkiezing, die niet meer zo'n overheersende plaats inneemt als in het verleden het geval was. Geregeld kwamen en komen in deze kringen herdrukken van Angelsaksische schrijvers van de pers. Onder hen zijn ook boeken van D. Martyn Lloyd-Jones bekend geworden, mede wegens diens grote verbondenheid met de oude puriteinen. Opmerkelijk is dezelfde aandacht voor Lloyd-Jones en andere Evangelicals in de kring van Vrijge­maakt Gereformeerde kerken. Via deze invalshoek ontdekt men ook daar de rijkdommen van het puritanisme. Is deze interesse geen reactie op de ‘bloedarmoede van de ratio', die in deze kring is te bespeuren? De belangstelling voor schrijvers als Lloyd-Jones, Packer, Crabb, Piper en Stott is thans in bredere kring merkbaar. Deze Evangelicals schijnen bij velen meer autoriteit te hebben dan wat uit charismati­sche hoek wordt opgedist.

Het is opmerkelijk dat de belangstelling voor het Angelsaksische evangelicale œuvre zowel onder reformatori­schen als onder evangelischen toeneemt. Het lijkt alsof de nazaten van het Réveil en van de Nadere Reformatie elkaar gaan waarderen. De evangelischen grijpen steeds meer naar de puriteinen terug, omdat zij beginnen te ontdekken dat ook hun wortels daar liggen. Het is te hopen dat beide groepen gegrepen gaan worden door het puriteinse ideaal om de gehele wereld voor Christus te winnen. Het is de ‘Puritan Hope' die waard is tot nieuw leven te komen! Moge de bestudering van de oude puriteinse werken hiertoe bijdragen. De internationa­lisering van de opwekkingsgedachte is meer dan ooit actueel!
 

 

Literatuurselectie
Douglas Campbell, De Puriteinen in Nederland, Engeland en Amerika, twee delen, vertaald door J.W.G. van Maanen [Sneek: 1895].
Andrew L. Drummond, The Kirk and the Continent [Edinburgh: 1956].
W.J. op ‘t Hof, Engelse Piëtistische Geschriften in het Nederlands 1598-1622 [Rotterdam: 1987].
J. Douglas MacMillan, "The Connection between 17th Century British and Dutch Calvinism", bijdrage in Papers read at the 1988 Westminster Conference [Published by Westminster Confe­rence].
J. van den Berg and G.F. Nuttall, Philip Doddrige (1702-1751) and the Netherlands [Leiden: 1987].
J. van Ekeris, "Ter bevordering van de kennis en beoefening van den waaren evangelischen godsdienst. Een onderzoek naar Cornelis Brem (1721-1803) en zijn relatie tot het Neder­landsch Zendings Genootschap", bijdrage in Zending tussen woord en daad [Kampen: 1991].
C. Graafland, "Ewaldus Kist (1762-1822) en de Nadere Reforma­tie", bijdrage in Theologie en Kerk in het tijdperk van de Camera Obscura, studies over het Nederlandse protestantisme in de eerste helft van de negentiende eeuw [Utrecht: 1993].
Octavius Winslow, De volmaaktheden van "Onzen God", met een voorwoord van Dr. Ph. J. Hoedemaker [Veenendaal: z.j.].
Domus Elsman, Johannes de Heer, Evangelist in het licht van de wederkomst [Zoetermeer: 1995].


© 1998 George Whitefield Stichting.