Door ds. M.B. Gorsira

            Psalm 126
            Een bedevaartslied

            Toen de Heere de gevangenen van Sion deed wederkeren, waren wij als degenen die dromen.
            Toen werd onze mond vervuld met lachen, onze tong met gejuich.
            Toen zeide men onder de heidenen:
            De Heere heeft grote dingen bij hen gedaan!
            De Heere heeft grote dingen bij ons gedaan, wij waren verheugd.
            Heere, wend ons lot als beken in het Zuider­land.
            Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maai­en.
            Hij gaat al wenende voort, die de zaadbuidel draagt;
            voorzeker zal hij komen met gejuich, dragende zijn schoven.

Psalm 126 maakt deel uit van de zogenaamde 'bedevaartsliederen' (Psalm 120 t/m 134), die waar­schijnlijk ge­zongen werden als men naar Jeru­zalem optrok voor de drie jaarlijkse feesten (Paas­feest, Weken­feest en Loofhutten­feest). 'Her­in­ne­ring en verwachting' luidt het opschrift boven deze Psalm. De herinnering komt naar voren in de eerste drie ver­zen en leidt dan tot de verwach­ting, zoals die onder woorden wordt gebracht in de laatste drie ver­zen. Deze Psalm spreekt over een situatie uit een ver verleden. Desondanks bevat ze voor ons nog een belang­rijke, verrassende bood­schap.

De uitredding van Israël

"Toen de Heere de gevangenen van Sion deed wederkeren", zo luidt de beginregel uit de NBG-vertaling. Er is ook een tweede vertaling mogelijk: "Toen de Heere een keer bracht in het lot van Sion." Welke van de twee vertalingen de beste is, valt niet zo eenvoudig vast te stellen. Voor beide vertalingen zijn sterke argumenten aan te voeren. De tweede vertaling, "Toen de Heere een keer bracht in het lot van Sion", heeft een meer alge­mene betekenis. Er zijn immers veel momenten geweest dat God het volk Israël uitredde uit heel benarde situaties. Kiezen we echter voor de NBG-vertaling, dan is er duidelijk sprake van een heel specifieke achter­grond: de terugkeer uit de Babylonische bal­ling­schap in 538 voor Christus. De strekking van het vers blijft in beide gevallen gelijk: men kijkt terug in de geschie­denis en ziet daar dat de Heere God mach­tig heeft inge­grepen en een ge­weldi­ge keer ten goede heeft teweegge­bracht in de situatie van zijn volk. Toch is wat mij betreft de NBG-verta­ling de beste keuze - daarmee blijft immers in de verdere uitleg de een­heid van deze Psalm het beste be­waard. En zelfs wanneer men kiest voor de meer alge­mene ver­taling, dan nog kun je daarbij denken aan het speci­fieke moment van de terug­keer uit de balling­schap.

En hoe bijzonder was het om dat mee te mogen maken! Inderdaad, het was voorzegd door de profe­ten, in het bijzonder door Jesaja en Jeremia (zie bijvoor­beeld Jes. 44:24,26,28). Men wist op grond van Gods beloften dat het ooit zou ge­beu­ren. Maar het daadwerkelijk meemaken, dat is iets compleet anders; dan lijkt het inderdaad net een droom (vers 1). Niemand had ooit durven dromen dat de Heere God mach­tige konin­gen zo zou leiden, dat ze het volk lieten gaan en dan ook nog met een flinke financiële onder­steu­ning daarbij. Zoiets hadden mensen niet kunnen verzin­nen. En toch is het gebeurd onder de bijzondere leiding van God. Dat geeft inderdaad reden tot verwondering en grote blijdschap (vers. 2). Daar­van wordt je warm van bin­nen, wanneer je zo heel tastbaar en concreet Gods heils­handelen meemaakt. We kunnen deze emoties zeer goed begrij­pen, en dat des te meer wanneer we die afzetten tegen het leed en de moei­te van de ballingschap, zoals we die bijvoor­beeld beschreven zien in Psalm 137. De intense heim­wee en de me­lancholie zat het Joodse volk in die tijd diep in de botten! Hoe nauwkeu­rig wordt het profe­tisch woord vervuld! Het volk zou onder grote blijdschap worden uitgeleid en exact zo is het gegaan! Maar niet alleen was er sprake van blijd­schap en gejuich onder Gods volk; de terug­keer van de ballingen was ook een machtig getui­genis naar de volken toe. Ook dat was voor­zegd (Jes. 52:10). Ook de heide­nen heb­ben in die tijd concreet en onweerleg­baar Gods hand gezien en ze zijn diep onder de indruk geraakt.

Herinnering leidt tot verwachting

In de Psalmen wordt ons vaak voorgehouden hoe belangrijk het is om de herinnering wakker te houden aan Gods krachtdadig ingrijpen in de ge­schiedenis. Hier zien we dat opnieuw. Wij mogen nu beschikken over het geïnspireerde verslag van Gods heilshandelen in het Oude én het Nieuwe Testament. En dan zien we keer op keer hoe de Heere grote dingen heeft gedaan. Veelvuldig wa­ren de uitreddin­gen. Vaak lezen we over een bij­zon­dere wending ten goede in heel moeilijke situa­ties; niet zelden bewerk­te de Heere geestelijk herstel en schonk Hij een opwekking. Voor ons komt daar nog het voor­recht bij van 2000 jaar kerkgeschiedenis. Wat is het jammer dat het histo­risch besef onder ons vaak zo gering is. De mo­derne wereld dreigt ons vaak op te slok­ken. Het snelle, moderne leven eist zoveel aandacht op. We zien dat ook heel duidelijk in het kerkelijke le­ven. We moeten zo 'bij de tijd' zijn, dat we ons veel te weinig bewust zijn van een erfenis van eeuwen. In deze erfenis ligt een schat aan erva­ring met God, bemoe­digin­gen, waarschu­win­gen en wijze lessen opgetast. Daarom is het goed om geregeld terug te blikken op Gods grote daden in het Oude en het Nieuwe Testament, ­in de kerkge­schie­de­nis, in de zending, maar ook in onze plaatselijke ge­meente en in ons persoon­lijk leven.

We moeten echter niet stil blijven staan bij de herinne­ring alleen. Dan vervallen we in nostal­gie. 'Die goeie ouwe tijd' was vaak heel wat minder goed dan men ons wil doen geloven. Nee, de herinnering aan vroeger moet leiden tot verwach­ting voor het heden. Daarover handelt het tweede gedeel­te van Psalm 126. Het is bepaald nog geen roze­geur en mane­schijn na de terugkeer uit de balling­schap. De terugkerende ballingen komen in een moeilijke situatie terecht: steden en dorpen zijn verwoest, het land heeft zo'n 70 jaar braak gelegen en onder de omrin­gende volken blijkt veel vijandschap te be­staan. Hierover worden we uitvoerig ge­nformeerd in de boeken Ezra, Nehemia en ook in het boek Hag­gaï. Maar denkend aan Gods grote uitreddende daden in het verleden, komt het tot een grote ver­wachting voor het he­den. Het is juist die herin­nering die tot de verwach­ting leidt. Zegt Hij im­mers niet: "Ik, de Heere ben niet veranderd" (Mal. 3:6)? Het machti­ge ingrijpen van God in de geschiedenis wil ons aanspo­ren tot een grote ver­wachting in het heden, juist als de omstandighe­den niet rooskleurig zijn. De herinne­ring aan zijn zegen in het verleden daagt ons uit om in het heden te bidden: "Heere, wend ons lot als beken in het Zuider­land" (vers 4). In dit verband is het Zuider­land, de Negeb, inder­daad een prach­tig beeld. Negeb betekent: 'dor, droog'. Het is het gebied dat dicht tegen de Sinaï­woestijn ligt. Een uitermate dor, droog gebied. Totdat er regen op valt. Wanneer het regent in de Negeb, veran­dert alles in een onwaar­schijnlijk hoog tem­po. Waar het eerst stoffig en sch­raal was, spoelen opeens de beken. Aanvankelijk waren die geulen kurk­droog, nu is er een over­vloed aan water en wordt alles in de kortst mogelijke tijd groen. Een plotse­ling ingrijpende verandering van het land­schap. Is dit (vers 4) niet een mees­terlijk beeld van een snelle, drastische verande­ring van de situa­tie? Om minder dan dat wordt hier niet gebe­den. De Schrift houdt ons hier een heilige onbeschei­den­heid voor. Hoe groot zijn ónze verwach­tingen? In ónze tijd, in óns land? In Psalm 126 leidt de herin­nering tot grote ver­wach­ting, tot een heilig, onbe­scheiden vragen om grote zegen. De Psalm stelt ons als het ware voor de retori­sche vraag: 'De Heere is toch niet veranderd, dat wij in onze tijd maar niet teveel meer zouden moeten verwachten?' Durven wij nog met geloof en verwachting te bidden om grote dingen?

Heeft dit alles nu betrekking op het thema van deze studiedag: 'Kenmerken van een opwek­king; lessen uit het verleden, inspi­ratie voor het heden'? Wat mij betreft is het ant­woord: "Ja­zeker". Op­wekking is een woord dat iedereen wel kent. Wat het echter precies inhoudt, is vaak min­der duide­lijk. Daarover heerst soms een ware babylonische spraak­verwarring. Laat ik u een voorbeeld uit de praktijk geven: Iemand vroeg eens tijdens een samenkomst: "Wie van u denkt dat we een op­wekking nodig heb­ben?" Bijna iedereen stak de hand op. De volgende vraag was: "Wie van u verlangt naar een opwekking?" Onge­veer 80% stak de hand op. De laatste vraag was: "Wie van u weet wat een opwekking is?" Bijna niemand kon dat zeggen! Is dat niet vreemd, dat men naar iets verlangt zonder te weten wat het is? De conclusie lijkt me gerechtvaardigd: voordat je kunt bidden om een op­wek­king, moet er eerst een verlan­gen zijn naar opwekking. Maar voordat we ernaar kunnen verlangen, moeten we eerst weten wat het is.

Opwekking: een geestelijke herleving

Wat is nu eigenlijk een opwekking? In het Oude Testament zien we herhaaldelijk tijden van algemene terug­keer tot God, na een periode van vervlakking, geestelijke en zedelijke achteruitgang en vermen­ging met afgoderij. Dat waren momenten van algemene verootmoediging onder Gods volk, schuldbelijde­nis, bekering en hernieuwing van de toewijding aan het verbond (zie bijvoorbeeld 2 Kron. 30:6-27, Ezra 9 en 10 en Joël 2:12-17). Dit resulteerde in grote zegen, voor­spoed, bevrij­ding van vijanden en redding uit gevaar. In het Nieuwe Testa­ment vinden we in het boek Hande­lin­gen het verslag van de eerste opwekking na de uitstorting van de Heilige Geest; een opwekking die begint in de stad Jeruza­lem en vervolgens uitwaaiert naar aller­lei steden en gebie­den in het Romeinse Rijk. Wat er gebeurt in de steden Efeze, Thessalonika, Korinthe en Rome is zeer nauw ver­want aan het gebeuren in Jeruzalem. Zeker het boek Handelingen, maar ook de aposto­lische brie­ven beschrijven de Gemeente van Jezus Christus in een staat van opwekking. Een tweede grote opwek­king zien we ten tijde van de Reforma­tie. Grote delen van Europa worden opnieuw diep­gaand be­nvloed door het Evangelie. Sinds­dien hebben zich vele opwekkingen voorgedaan, som­mige plaatse­lijk, in één stad of dorp, andere regio­naal, weer andere nationaal en zelfs internationaal! Van het laat­ste is de 'First Great Awa­ke­ning' ('Eerste Grote Ontwaken', 1730 tot 1750) een heel bijzon­der voorbeeld. Deze grootse opwekking vond tegelijker­tijd plaats in New England (Nieuw-Enge­land, Noord-Ame­rika) en in Wales, Enge­land en Schot­land onder de naam 'Great Evange­lical Revi­val' ('Grote Evangelische Opwekking'), bij de Herrn­hutters op het europese vasteland en in Ne­derland te Nijkerk. De 'Se­cond Great Awa­ke­ning' ('Tweede Grote Ontwa­ken', ruwweg 1790 tot 1830) had plaats in dezelfde gebie­den. Het neder­landse Reveil maakte in feite deel uit van deze massale internationale opwek­king. Ook de grote Pray­er-Revival (Gebedsopwek­king, 1858 tot 1860), vond tegelijkertijd in een aantal verschillende landen plaats.

Vele elementen die Lucas in het boek Handelingen naar voren brengt als kenmerkend voor het functio­neren en de groei van de Gemeente in de eerste decennia van de christelijk kerk, zien we opnieuw terugkomen in tijden van opwekking. We zouden een opwekking dan ook globaal kunnen omschrij­ven als een terugkeer naar de nieuwtes­tamenti­sche beleving en ervaring, zoals weergege­ven in het boek Handeling en verschillende brie­ven. Of om het nog nauwkeuriger te omschrijven: opwekking is een geestelij­ke herleving; wat ingezon­ken en vervallen is, wordt door Gods genade krach­tig vernieuwd. Het is een hernieuwde opbloei van geloof en leven van Gods kinderen; ook rand­kerkelijken en buitenkerke­lijken komen tot beke­ring. De Gemeente van Jezus Christus gaat opnieuw sterk groeien. Maar laat het duidelijk zijn: opwek­king begint binnen de Kerk! Het is niet in de eerste plaats kwantitatieve aanwas (gemeentegroei); ja, dat is weliswaar ook heel vaak een kenmerk van opwek­king, maar eerst en vooral is het kwali­tatief. Het begint bij de christenen zelf, in de gemeenten: wat vervlakt en vervallen is geraakt, wat ontaard is in traditionele vormendienst, dat wordt opnieuw bezield met de kracht van God. 'Buitenkant-christendom' maakt plaats voor ware beleving. Godsdienst wordt weer een zaak van het hart. En dat niet alleen bij enkele enthousiaste christenen, nee, jong en oud, zelfs kleine kinderen beleven dit gemeenschappelijk en dat door allerlei kerkge­nootschappen heen.1

Laten we in het kort drie kenmerken van opwek­king noemen, zoals we die beschreven zien in het boek Handelin­gen en in de verslagen van de genoemde opwekkin­gen. Lees de verslagen van de opwekkin­gen in de voorbije eeuwen maar, en of het nu in de 18e of de 19e eeuw is, of het nu in Amerika of in Engeland is, Scandinavië of Nederland, steevast keren deze kenmerken terug. Het is de rode draad die sinds de tijd van het Nieuwe Testament door de geschie­denis van de opwekkingen heen loopt. En hoe vreemd het ook klinkt: mijn persoonlijke evaluatie is, dat onze evangelische wereld (die ken ik het beste) deze kenmerken niet of slechts zeer ten dele draagt.

Eerste kenmerk
Tijden van opwekking worden gekenmerkt door intense beleving of, zo u wilt, bevindelijkheid.

Maar dat kennen we in onze evangelische kringen toch ook: ervaring? Dat is toch ons 'handelsmerk', zogezegd? Ja, er wordt wel veel ervaren, maar is het ook werkelijk bijbelse ervaring? Het is niet alles goud wat er blinkt. De euforie, de blijdschap, het triomfantelijke dat we in sommige evangelische samenkomsten tegenkomen, is van een geheel andere orde dan wat in tijden van opwekking wordt beleefd. Kenmerkend voor de grote opwek­kingen was dat beleving gewekt werd door bijbelse waarheid.

We kunnen dat in deze tijd niet nadrukkelijk ge­noeg onderstrepen. In onze evangelische wereld treffen we nogal eens een vorm van beleving aan die los staat van een besef van bijbelse waarheid. De verstandelij­ke component, die zo kenmerkend is voor de bele­ving tijdens opwekkingen, wordt helaas vaak node gemist in onze dikwijls gevoels­matig georiënteerde evangelische beweging. In de grote opwekkingen is duidelijk sprake van intense ervaring, gewekt en gevoed door een diep besef van bijbelse waarheid.

Op die wijze kwam men diep onder de indruk van Wie de Heere God wer­kelijk is: zijn majesteit, zijn verhevenheid, zijn heiligheid werden door jong en oud zeer diep beseft. Direct in verband hiermee staat een sterk besef van eigen zondigheid. Mensen hóren niet alleen dat ze schuldig staan tegenover God, dat ze voor de heilige God verloren zijn, hulpeloos en strafwaardig, maar ze gaan het werkelijk in hun hart beséffen. En vaak is dat zó intens, dat ze het zelfs in het openbaar uitroepen, net als de Joden op de eerste pinksterdag in Jeruzalem: "Wat moe­ten we doen om behouden te worden?" Die over­tuiging van zonden is een intense, emotionele ervaring, vaak met tranen. Maar wanneer men zicht krijgt op de betekenis en de reikwijdte van het verlossingswerk van Jezus Chris­tus, dan zijn er vaak evenveel tranen. Ditmaal van blijdschap. Tijden van opwekking zijn tijden van diepe droef­heid in de Kerk, wanneer men werkelijk gaat beseffen wie men is in het licht van Gods aan­spra­ken, tijden daarom van verootmoediging en schuldbelijdenis. Maar tegelijkertijd zijn het ook tijden van enorme vreugde en dankbaarheid: C­hris­tus is ook voor mij, ja, zelfs voor mij gestorven! God heeft mij aangenomen als zijn kind; nu is het goed tussen Hem en mij, eeuwig goed! Wat een vreugde wordt daarin ervaren. En dat moet ook geuit worden. Men kan het niet nalaten om daarover te spreken, dag in, dag uit. En soms komt men tot diep in de nacht spontaan samen om te spreken over Gods grote liefde en genade. En dan is er veel lofprijs en aanbidding. Dan wordt de tijd vergeten. Diensten en samenkomsten duren urenlang, zonder dat het verveelt. Men verlustigt zich werkelijk in de kennis van Gods waarheid. Ja, deze ervaring bedoel ik. Het is bevindelijkheid die gewekt wordt door het Woord van God. Daarom is het van een zo geheel andere orde dan wat bij ons vaak voor christelijke ervaring doorgaat. Hoe vaak gebeurt het immers niet dat een systematische uiteenzetting van Gods Woord er helemaal niet meer aan te pas komt. Dan wordt de geestelijke ervaring bijvoorbeeld gewekt door muziek, sfeer of door je innerlijk zonder meer ergens voor open te stellen.

Tweede kenmerk
Behalve een diepgaande geloofsbeleving is er ook sprake van een praktijk van goede werken.

De voortgang van het Evangelie wordt een zaak van het hart. Door God gewekte bewogenheid dringt mensen ertoe om met familie, vrienden, kennissen en collega's over het Evangelie te spreken. Deze bewogenheid leidt ook tot veel gebed, zowel per­soonlijk als gezamenlijk. Men verlangt hartstochte­lijk naar de heiliging van Gods Naam in de levens van mensen, naar de voortgang van Gods Konink­rijk. Binnen de evangelische beweging wordt onze aandacht gevraagd voor allerlei zaken door organi­saties die daarin gespecialiseerd zijn: evangelisatie, zending, een ware oecumene en gemeente-opbouw. En vaak wordt het zo voorgesteld: 'Wanneer we daarop meer de nadruk zouden leggen, dan hebben we de sleutel te pakken, het fundamentele principe voor een gezond geestelijk leven en voor een gezond gemeente zijn.' Nu is het frappante dat dit in tijden van opwekking allemaal functioneert: een sterke nadruk op gebed én op evangelisatie én op zending én op gemeente-zijn én op de band met gelovigen uit andere denominaties. Maar deze dingen vormen niet de wortel van opwekking; ze zijn er het gevolg, zo u wilt, de vrucht van.

Vanuit een diepe beleving van de waarheid, kennis van de heiligheid van God en de zondigheid van het eigen hart, kennis van de mensenliefde van God en de overvloedig rijke genade in Christus Jezus (Titus 3:4), komt het tot een overvloedige praktijk van het christenleven. Het is zoals de apostel Paulus schrijft in Romeinen 12 vers 1 en 2: omdat men de vele barmhartigheden van God heeft leren kennen, komt men ertoe het eigen lichaam, heel het leven te stellen tot een Gode welgevallig offer. Anders ge­steld: omdat men beseft tot welk een hoge roeping men geroepen is, komt men tot het leven dat daar­mee in overeenstemming is. Omdat men weet heeft van de gave, komt men van harte toe aan de opgave. Het is een levend geloof geworden, niet zonder werken. Een aangrijpend voorbeeld hiervan treffen we aan in het boek Haggaï. Daar stelt de Heere de Israëlieten na de terugkeer uit de ballingschap de volgende indrin­gende vraag: "Is het voor u de tijd om in uw wel­doortimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis (de tempel) verwoest ligt?" (Hagg. 1:4). Vervolgens maakt de Heere het volk Israël duidelijk dat het feit dat ze sinds de terugkeer uit Babylonië zo weinig voorspoed kennen, komt doordat ze het belangrijkste hebben verwaar­loosd: de herbouw van de tempel, het volledige herstel van de eredienst. En dat komt aan - men luistert aandachtig en vreest voor het aangezicht van de Heere (Hagg. 1:12). Spoedig daarna komt het dan tot de herbouw van de tempel. Dit is kenmerkend voor het begin van iedere ware opwek­king: deze kentering onder Gods volk.

De zaak van God, sterker nog, God Zelf komt weer in het middelpunt te staan. Godsdienst blijft geen randverschijnsel, speciaal gereserveerd voor de zondag, nee, godsdienst, geloof wordt opnieuw een zaak van het hart. Van randverschijnsel tot domine­rende factor (Matt. 6:33).

Derde kenmerk
De invloed op de omringende wereld is groot. Gods Geest is krachtig aan het werk, zowel binnen de Kerk als in het maatschappelijk leven.

Christenen komen tot vernieuwing, twijfelaars komen tot helderheid en zekerheid. Mensen worden, vaak in grote getale, overtuigd van zonde en komen tot Christus. Buitenstaanders merken op dat in de Kerk iets gebeurd dat de moeite waard is. Men voelt bijna instinctief aan dat het 'echt' is. En dat drijft velen naar de Kerk. Niet zelden worden nieuwsgieri­gen dan diep in het hart getroffen. Overduidelijk blijkt in tijden van opwekking dat onze God een God is van soevereine, verkiezende genade. Dat besef zijn wij als evangelischen nagenoeg kwijtgeraakt.

In ons verlangen om te evangeliseren en te getuigen zijn wij gaan denken dat de overdracht van het Evangelie vooral een kwestie is van te kunnen communiceren met de moderne, geseculariseerde mens. We vragen ons naarstig af hoe we de bood­schap zo aantrekkelijk mogelijk kunnen aanbieden aan moderne heidense oren en ogen. "Hoe kunnen wij slimmer, creatiever het Evangelie aan de man brengen?" "Wie heeft de goede ideeën om het op te kunnen nemen tegen het mediageweld van RTL 4, RTL 5 en Veronica?" "Welke aanbevelingen uit de gemeentegroeibeweging kunnen we toepassen?" We zullen opnieuw moeten horen naar wat de Heere zegt bij monde van de profeet Zacharia: "Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest, zegt de Heere der heerscharen." (Zach. 4:6). Van­daar de sterke nadruk op gebed ten tijde van opwek­king. Men beseft dat alleen de hemelse Vader men-sen kan trekken tot Christus (Joh. 6:44,65). En God be­schaamt dat gebed en vertrouwen niet. Het is ui-ter­mate indrukwekkend te lezen over de grote aantal-len mensen die tijdens de grote opwekkingen aan de Kerk werden toegevoegd. En hoevelen van hen trof men niet enkele jaren later op het zendings­veld aan! Kwantitatief en kwalitatief waren het perioden van hoogconjunctuur voor de Gemeente van Chris­tus.

Ook de invloed op maatschappij en cultuur is opmer­kelijk te noemen. Vanwege de grote aanwas van de Gemeente komt het tot merkba­re maatschap­pelijke veranderingen. Zitten vóór de opwekking de kroegen nog vol, na de opwekking worden de kerken druk bezocht. Bekend zijn de voorbeelden dat bij gebrek aan klandizie in de wijde omtrek de kroegen gesloten zijn, en voor jaren gesloten blijven. Ge­loofszaken, geloofservaringen bepalen het gesprek van de dag. Nieuws over de opwekking haalt her­haaldelijk de voorpagina van de grote kranten. Misdaadcijfers dalen scherp, huwe­lijkstrouw wordt in ere hersteld, normen en waarden worden opnieuw geënt op Gods Woord. Het gebeurt zelfs dat gevange­nissen worden gesloten bij gebrek aan criminelen. Boven­dien, en hoe inspire­rend is het om daarover te lezen, bestaat er een krachtige combinatie van evangeli­sa­tie en maatschappelijk dienstbetoon.2 Schrijnend onrecht en leed op allerlei vlak worden aangepakt. Een bekend voorbeeld is de afschaffing van de slavernij in Engeland onder leiding van de christen-politicus William Wilberfor­ce. Het is John Wesley geweest die op hoge leeftijd nog een grote rol speelde om de strijd tegen de slavernij met haar gruwelijke misstan­den van de grond te krijgen. Maar we kunnen ook zaken noe­men als het ontstaan van de moderne verpleging (Florence Nightingale), verbete­ring van arbeidsom­standigheden van vrouwen en kinderen, verbod op kinderarbeid door heel jonge kinderen en het begin van het reclasseringswerk. De invloed op en de uitstraling naar de wereld is groot, zoals we daar ook over lezen in bijvoorbeeld Hand. 19:26,27. Tegenwoordig is het in Nederland net andersom: niet wij schudden de wereld, maar de wereld schudt ons en we verliezen op alle fronten terrein.

Gebed om opwekking in de donkerste tijden

Het waren zeer donkere tijden waarin deze krachtige opwekkingen plaats vonden. Er was sprake van algeheel verval in leer en leven in heel de Kerk. De maatschappij werd in beslag genomen door antichris­telijke ideologieën en idealen. Lees de geschiedenis, lees het Oude en Nieuwe Testament en er is maar één conclusie mogelijk: het zondige menselijke hart is van nature verderfelijk, goddeloos en afkerig van het goede (Jer. 17:9, Rom. 3:9-17). We lezen dat het nooit zo erg geweest is als nu, maar dat komt doordat wij de geschiedenis niet kennen. 'Die goeie ouwe tijd' heeft nooit echt bestaan. Van de menselij­ke kant bezien waren de tijden die aan een opwek­king vooraf gingen troosteloos en uitzichtsloos. Het leek wel alsof God bijna niet meer werkte. Alsof de zaak van Jezus Christus zó in de versukkeling was geraakt, dat ze dit niet meer te boven zou kunnen komen. Die klacht werd dan ook algemeen gehoord en uitgesproken. Maar juist in zulke tijden verraste de Heere zijn Kerk met zijn genade. Het lijkt er soms wel op dat hoe donkerder de tijd is, des te geschikter ze is voor God om te werken. Want juist dan blinkt zijn kracht en majesteit des te heerlijker uit en ontvangt alleen Hij alle eer. En wordt zijn volk niet verlost tot lof van zijn heerlijkheid (Ef. 1:14)? Christenen voelden zich in dergelijke donkere tijden met de rug tegen de muur staan. Heel diep was het besef dat het niets meer worden zou, tenzij de Heere Zelf zou ingrijpen. En in dit besef werd de nood in intense voorbede aan de Heere voorgelegd.

En juist dan gebeurde het wonder. De zon van Gods rijke genade brak opnieuw door, dwars door de wolken van zonde, ongeloof en onverschilligheid. Dit zijn geen fabeltjes; dit is historie. Mannen en vrouwen van vlees en bloed, gebrekkige, maar gelovige mensen, net als u en ik, hebben dit meege­maakt. Steeds weer lees je in de verslagen uit die tijd opmerkingen als deze: "De Heere heeft in één dag meer tot stand gebracht dan wij ooit gezamenlijk in vele jaren zouden kunnen bewerken." Zo kwamen bijvoorbeeld tijdens de grote Prayer Revival in de jaren 1858-1860 in Groot-Brittannië en Noord-Amerika maar liefst twee miljoen mensen tot beke­ring binnen een tijdsbestek van twee jaar. En ze kwamen niet alleen tot bekering, ze sloten zich ook blijvend aan bij een plaatselijke gemeente. Het klinkt fenomenaal en dat was het ook. Zo traden in de jaren 1735-1741 tijdens de First Great Awakening in Noord-Amerika vijftigduizend mensen toe tot de Kerk, en dat op een bevolking van 250 000 zielen! Zo getuigde een predikant in die tijd dat tijdens de First Great Awakening in één week meer mensen bij de deur van de pastorie aanklopten om over hun behoud te spreken, dan in de 24 jaar van zijn predikantschap daarvoor. Meer dan zeshonderd mensen bezochten hem om die reden binnen een tijdsbestek van drie maanden.

Van wezenlijk belang bij dit alles is het volhardende gebed om een her­nieuwde uitstorting van de Heilige Geest geweest, het gebed om een opwekking. Men wist zó zeker dat alleen de Heere een kentering teweeg kon brengen voor de eer van zijn Naam. Maar ook was men er zeker van dát de Heere op zijn tijd die kentering zou brengen.3 Men was er diep van overtuigd dat de Heere op zijn tijd, hoe dan ook, een keer ten goede zou bewerken, en die overtuiging leidde tot volhar­dend, gelovig gebed. Het is heel opmerkelijk ge­weest hoe men vaak vanuit verschillende kerkelijke achtergronden ver­enigd was in dit gebed om een opwekking. In 1746 riep een aantal schotse predi­kanten de christenen op om eenparig op vaste tijden te bidden om een hernieuwde uitstorting van de Heilige Geest en de verbreiding van het Evangelie in eigen land en wereldwijd. En duizenden christenen gaven gehoor aan die oproep om iedere zaterdag­avond en zondag­morgen en iedere dinsdag van elk kwartaal tijd apart te zetten om vurig te bidden voor een opwekking. Jonathan Edwards was zó aange­sproken door dit initiatief in Schotland, dat hij een boek schreef om het internationaal te stimuleren.4 Dit boek, dat de verkorte titel An humble attempt ("Een nederige po­ging") draagt, heeft vele christe­nen aange­zet om volhardend te blijven bidden om een her­nieuwde uitstorting van de Heilige Geest over de Gemeente van Christus. Het was dit boek dat een generatie later, toen de First Great Awake­ning voorbij was, een aantal Engelse Baptistenpredi­kanten (dat doet me deugd) er in 1784 toe zette om iedere eerste maan­dagavond van de maand apart te zetten voor gebed. Rond 1792 werden deze gebeden verhoord en was de Second Great Awakening in Engeland een feit. Maar vaker heeft dit werk van Edwards een cruciale rol ge­speeld. Het heeft velen aangezet tot volhar­dend, gelovig gebed om een nieuwe opwekking, ook in de zogenaamde Prayer-Revival, midden vorige eeuw. Die naam is niet voor niets: deze opwekking werd gezien als het goddelijke antwoord op het gebed om een uitstorting van Gods Geest, zowel in Amerika als in Ierland. Ik durf er bijna niet aan: maar hoe cruciaal is het gebed voor opwekking geweest in het komen van opwekkingen. En hoe machtig heeft de Heere die gebeden verhoord!

Dit is de uitdaging van Psalm 126: leidt de rijke herinnering tot grote verwachting? Die machtige daden van God in het verleden, waarvan wij het verslag mogen hebben, in Gods Woord en in de kerkgeschiedenis, dagen die ons uit om ook nu, in het heden, te verlangen naar een machtig werk van God?

Bidden en werken

Terug naar Psalm 126. De herinnering aan Gods grote daden in het verleden wil ons brengen tot grote verwachtingen voor het heden en de toekomst. Die verwachting kristalliseert zich in deze Psalm echter op tweeërlei wijze uit. Aan de ene kant zien we het bijzondere gebed in vers 4: "Heere, wend ons lot als beken in het Zuiderland". Vervolgens geeft vers 5 heel duidelijk aan dat een grote verwachting naar God toe niet betekent dat wij mensen passief blijven: "Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien." Het doet denken aan het beroemde motto van de grote zendeling William Carey: 'Verwacht grote dingen van God, onderneem grote dingen voor God.' De eerste helft van het motto wijst onder andere op het gebed, de tweede helft op de inspan­ning, de inzet. Maar wat een moeite kost dat niet vaak, te volharden tegen de klippen op, ook als de omstandigheden zo hardnekkig tegen kunnen zitten. Daarom ook die in feite heel realistische bewoordin­gen in vers 6: "Hij gaat al wenende voort, die de zaadbuidel draagt." Volharden in trouw aan God en het werk van de Heer gaat onvermijdelijk gepaard met strijd, zorg en teleurstelling. De apostel Paulus schrijft daar ook heel realistisch over in verband met zijn eigen bediening (Kol. 1:29, 2 Kon. 6:4-6, 2 Tim. 4:7). Het is geen eenvoudige opgave het werk van de Heer enthousiast te blijven doen als je ziel bij tijd en wijle gezandstraald wordt. Daarom zijn die twee aspecten in Psalm 126 zo cruciaal: én met grote geloofsverwachting het werkelijk in het gebed van God verwachten én in hetzelfde verwachtingsvolle vertrouwen op deze grote God doorgaan met de taak die God je geeft. Het is én bidden én werken; alleen zó is het vol te houden.

Het is eigenlijk heel bijzonder wat daar staat in de verzen 5 en 6. Wanneer een landbouwer het zaad uitstrooit, is hij nooit zeker van een goede oogst. Maar voor hen die in dienst van de Heere staan, is dat anders. God garandeert de zegen op getrouwe arbeid. Immers: "Zij zullen met gejuich maaien." En die garantie wordt nog eens onderlijnd in vers 6: "Voorzeker zal hij komen met gejuich". We treffen dezelfde garantie aan in een ander verband in het Nieuwe Testament: "Laten wij niet moede worden goed te doen, want wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen" (Gal. 6:9).

Het feit dat God in zijn Woord de zegen garandeert, is een geweldige bemoediging voor iedere discipel van Christus Jezus. Hoe moeilijk het soms zijn kan, het is nooit tevergeefs. Integendeel! Maar hoe de Heere zal zegenen en wanneer en waar, dat wordt ons niet verteld. Evenmin hebben we de garantie dat we het zelf allemaal mee zullen maken. En mis­schien pakt de verhoring van onze gebeden wel anders uit dan we dachten.

Maar dat we zullen oogsten met gejuich is vast en zeker. En dat geeft de hemelburger moed!


1. Jonathan Edwards on Revival, a narrative on surprising conversions, (eerste uitgave 1736), [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, herdruk 1984].
2. Richard F. Lovelace, Dynamics of Spiritual Life; An Evange­lical Theology of Renewal [Downers Grove-Exeter: InterVar­sity Press, The Paternoster Press, 1979]. Zie met name hoofdstuk 12, "The spiritual roots of christian social con­cern". Zie ook: Earl E. Cairns, An endless line of splendor, [Wheaton Illinois: Tyndale House Publishers, 1986], hoofdstuk 10, "Social Reform".
3. Zie hiervoor met name Iain Murray, The Puritan Hope [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1971] en Dynamics of Spiritual Life, hoofdstuk 13, "Prospects for Renewal".
4. Jonathan Edwards, An Humble Attempt. De verkorte (!!) uitgebreide titel was: An humble attempt to promote explicit agreement and visible union of God's people, in extraordina­ry prayer for the revival of religion and the advancement of Christ's Kingdom on earth. Dit boek is helaas niet los uitgegeven. Men vindt het in The works of Jonathan Ed­wards, Vol. 2, [Edinburgh: The Banner of Truth Trust: 1974], pp. 278-312.

© George Whitefield Stichting 1995