Toetsingscriteria zoals geformuleerd in de 'Revival-theology' van Jonathan Edwards


Studiedag Een passie voor balans, 3 december 1994

Door drs. H.A. Bakker

De behoefte aan het toetsen van verschijnselen (manifestaties) is groter dan ooit. Diverse bewe­gingen brengen in onze dagen op alle continenten de kerken in beroering.1 Velen verwachten dat God binnen afzienbare tijd een opwekking gaat geven. De voortekenen, zo zegt men, zijn merkbaar. Zo is bijvoorbeeld de profetische gave van de Geest in de negentiger jaren steeds sterker gaan klinken.2 In de profetieën die geuit worden, wordt Nederland menigmaal het land genoemd van waaruit de opwek­king in Europa zal beginnen.3 Sommigen verwachten dat Nederland bij uitstek een 'prophetic nation' (profetische natie) zal worden.4 Velen richten zich op die verwachting. Velen zijn ook bezig zich voor te bereiden op de dingen die komen gaan door te experimenteren met geestesgaven. Het resultaat is dat er, naast het goede dat er is, helaas ook veel teleur­stellingen te melden zijn. Tegelijk komt een dusdani­ge diversiteit aan manifestaties van de Geest op de kerken af, dat de roep klinkt om toetsing van dat alles. Bijvoorbeeld: vallen in de Geest, woorden van kennis, lachen in de Geest, blazen van de Geest, schudden en trillen. Vanuit de Vineyard-gemeenten is reeds een brochure verschenen met criteria voor toetsing.5 Een toetsing is zeer nodig.

Zonder nu in te gaan op deze bewegingen, willen we ons eerst gaan richten op de Schrift, en met name op de toepassing van de Schrift zoals de opwekkings­prediker Jonathan Edwards dat deed en criteria ontwierp om allerlei 'uitingen' en 'verschijnselen' te toetsen zoals men die tegenkwam. Het is uitermate jammer dat de visies van Edwards (maar ook van anderen in zijn dagen) zo weinig geraadpleegd worden. Soms gaat men daar zelfs bewust aan voorbij. Gelukkig staan de Puriteinen en opwekkings­predikers weer in hernieuwde belangstelling.6
Edwards heeft 250 jaar geleden reeds uitvoerig nagedacht en geschreven over het toetsen van allerlei verschijnselen in tijden van opwekking. Zijn inzich­ten zijn rijk en praktisch.  

Jonathan Edwards (1703-1758) betrad de pastorie als jongeman in 1726. Zijn eerste gemeente was in Northampton, gelegen in de provincie Massachusetts, het district even noordoostelijk van New York. Edwards zou tot 1750 deze gemeente blijven dienen en het was daar dat God hem bijzondere genade gaf en gebruikte als 'the theologian of the First Great Awakening' (de theoloog van de Eerste grote opwek­king).7 Op buitengewone wijze schonk God in de jaren 1735-1743 een omvangrijke en diepgaande vernieuwing in de locale kerken. Duizenden kwamen tot geloof en duizenden ontvingen een hernieuwde beleving van Gods heiligheid, toorn en genade. Een tijdgenoot van Edwards, William Cooper, bracht de indruk die hij kreeg kernachtig onder woorden. Eerst wijst hij op de dodelijke droogte die al tijden lang de Kerk drukte en het voortdurende gebed, zondag aan zondag, om de vernieuwing van de Heilige Geest. En dan Gods antwoord:

And now - behold! the Lord whom we have sought, has suddenly come to his temple. (...) The apostolic times seem to have returned upon us ...
8  ("En nu - zie! De Heer Die wij zochten, is plotseling gekomen tot zijn tempel. (...) Het schijnt dat de tijden der apostelen onder ons zijn teruggekeerd ...)

Terwijl Cooper deze woorden opschreef, werd de opwekking vanuit diverse hoeken zwaar onder kritiek gezet. Voor hem grensde die bijtende spot soms aan het begaan van de zonde tegen de Heilige Geest.9 Het ging om vooroordelen, pogingen om Gods werk smaad en schade toe te brengen. Om de opwekking te verdedigen en te verantwoorden, schreef Edwards, als geen ander in die dagen begiftigd met een analytische geest, enkele praktische werken waarin hij criteria formuleert om verschijnselen en emoties te kunnen toetsen. We denken dan met name aan twee beroemde werken:

The Distinguishing Marks Of A Work Of The Spirit Of God
(1741)10 en A Treatise Concerning Religious Affections (1746)11 ("De onderscheidende kenmerken van een werk van de Geest van God" en "Een verhandeling over godsdienstige aandoeningen"). De strekking van beide werken wordt nu eerst uiteen gezet.

The Distinguishing Marks Of A Work Of The Spirit Of God

Met het schrijven van The Distinguishing Marks ("De onderscheidende kenmerken") wilde Edwards een aantal regels formuleren waarmee het werk van de Geest onderscheiden kon worden van valse na­bootsing. Dat was volgens hem juist in tijden van opwekking noodzakelijk: waar de Geest in Zijn volheid werkzaam is, is de duivel ook 'abundant in mimicking' ('overvloedig in nabootsen').12 Bij het toetsen baseert Edwards zich uitsluitend op de Schrift, welke hij een 'infallible and sufficient rule' (een 'onfeilbare en genoegzame maatstaf') noemt.13 De Schrift is genoegzaam,

and we need not be afraid to trust these rules. (...), so ... I shall go nowhere else for rules or marks for the trial of spirits ...
14  ("en we kunnen deze regels zonder enige vrees vertrouwen. (...), dus ... ik zal nergens anders op zoek gaan naar maatstaven of kenmerken om de geesten te beproeven ...)

Het is duidelijk dat Edwards voor het toetsen van geestelijke uitingen niet vertrekt vanuit de menselijke ervaringen of geestelijke intuïtie. Het werk van de Geest toetst hij aan het Woord en niets anders dan het Woord. Wat daar buitenom zich aandient en zich presenteert als 'van de Geest' kan misleidend zijn. Voor Edwards opereert de Geest niet buiten het Woord en Christus om, maar werkt de Geest juist vanuit het Woord en daar weer naar terug. Dus ook vanuit Christus en weer terug naar Hem.

Alarmerend is, dat in onze dagen helaas te vaak geconstateerd moet worden dat manifestaties die met opwekking in verband worden gebracht, weinig of niet Schriftuurlijk onderbouwd worden. De prediking en Schriftstudie is soms oppervlakkig, ja zelfs beledigend voor de werkelijke historisch-grammati­cale betekenis van Gods Woord te noemen. De aloude kwestie is nog steeds actueel: werkt de Geest buiten het Woord en Christus om, of niet?15 Edwards meent van niet.


Negen stellingen

Allereerst formuleert Edwards negen stellingen langs de "via negativa": waarop mogen we een geestelijk werk niet direct beoordelen, oftewel: wat zijn géén aanwijzingen dat een werk niet van de Geest zou zijn? Verrassend is, dat Edwards juist begint met te waarschuwen tegen al te oppervlakkige afwijzingen van allerlei manifestaties.

1) Het ongebruikelijke en buitengewone is geen aanwijzing dat iets niet van de Geest zou zijn16 (cf. Hand. 2:13; 26:24).

2)
Een werk kan ook niet worden beoordeeld op het effect dat het heeft op het fysieke lichaam, zoals: wenen, schudden, kreunen, luide kreten, pijn, plotseling wegvallen van lichamelijke kracht (flauw vallen). Het gaat volgens Edwards bij al deze uitingen en aandoeningen niet om deze als zodanig, maar er moet gekeken worden naar de wortel van waaruit ze ontspringen17 (cf. Ps. 32:3-4; Hand. 16:29-30; Matt. 14:26; Hooglied 2:5; 5:8).

3)
De ophef die mensen maken rond een geestelijk werk is geen aanwijzing om dit te veroordelen18 (cf. Hand. 17:6).

4) Soms ontvangen mensen indrukwekkende impres­sies en voorstellingen, maar ook deze zijn geen aanwijzing om het werk te veroordelen; zelfs niet indien zij in een bepaalde extase lijken te komen.19
I have been acquainted with some such instances, and I see no need of bringing in the help of the devil into the account that we give of these things, nor yet of supposing them to be of the same nature with the visions of the prophets, or St. Paul's rapture into paradise.20 ("Ik heb verschillende van zulke gevallen gekend, en ik zie geen reden om de hulp van de duivel in te roepen om deze zaken te kunnen verklaren; evenmin zie ik enige aanleidingen om te veronderstellen dat ze van dezelfde aard waren als de visioenen van de profeten of de ervaringen van de apostel Paulus die weggevoerd werd naar het para­dijs.")
Deze sterke aandoeningen kunnen iemand volkomen in zijn greep houden. Ze zijn voor Edwards ook geen bewijs van een status van geestelijkheid. Het niveau van de Bijbelse apostelen en profeten is bovendien onbereikbaar.

5)
Het is ook geen bewijs dat een werk niet uit God zou zijn, als mensen elkaar sterk lijken te kopiëren en voor elkaar een voorbeeldfunctie vervullen. Edwards is ervan overtuigd dat in opwekkingstijden juist dit principe een grote rol speelt. Natuurlijk is en blijft Gods Woord de weg waarlangs God werkt, maar in de voorbeelden zien we hoe deze wordt toegepast21 (cf. Fil. 3:17; 1 Kor. 4:16; 1 Thess. 1:7-8; 2 Thess. 3:9; Ruth).

6)
Het is geen aanwijzing dat een werk niet uit de Geest is, als de opwekking gepaard gaat met onvoor­zichtigheden en fouten die gemaakt worden. Zelfs als we zien dat er zonden begaan worden en dat geze­gende instrumenten in Gods hand falen22 (cf. 1 Kor. 3:3; 5:1; 6:1; 11:17; Gal 2:11-13).

7)
Ook als blijkt dat vele beoordelingsfouten, zelfs misleidingen van de duivel zich in het werk mengen (cf. 2 Tim. 3:8), is het nog geen bewijs dat in zijn algemeenheid het werk niet uit de Geest zou zijn. In leer en leven kan in tijden van opwekking dezelfde persoon sterk onder de werking van de Geest komen en tevens nog ruimte laten aan de duivel. Grote Godsmannen, bijvoorbeeld, lieten zich soms mee­slepen door vermeende openbaringen van God, waar zij helaas teveel nadruk op legden.23

8)
Ook als sommigen die betrouwbaar leken, blijken in grote zonden te leven en daardoor ernstig in opspraak komen, is dat geen bewijs dat het werk in zijn algemeenheid niet uit God zou zijn. In tijden van opwekking is dat juist te verwachten24 (bijv. Hand. 5:1-11; Nico­laüs, Hand. 6:3,6 en Opb. 2:6,15; Judas Iskariot).

9)
In de laatste plaats is het geen bewijs dat een werk niet uit de Geest zou zijn, wanneer dit werk sterk wordt gestimuleerd door ambtsdragers die met veel pathos en ernst de nadruk leggen op het ontzag voor Gods wetten. Edwards zegt dat, indien wij zouden weten wat de hel voor een plaats is, en hoe de staat van de onboetvaardigen daar zal zijn, het onmogelijk is die pathos en ernst te vergeten.25

Vijf criteria

Na deze negen stellingen geeft Edwards vijf criteria waarmee getoetst kan worden of een werk uit God is of niet.

1) Het is een werk van de Geest als mensen worden versterkt in hun geloof in Jezus Christus, die geboren is uit de maagd Maria en gekruisigd buiten de poorten van Jeruzalem. De gedachten en harten moeten worden getrokken tot de Christus der Schrif­ten26 (cf. Matt. 10:32; 1 Kor. 12:3). Niet tot een ander evangelie, een andere Jezus, een andere geest (Gal. 1:6-9; 2 Kor. 11:4).

2)
Het is een werk van Gods Geest als het ingaat tegen de bouw van het koninkrijk van satan, de overste van deze wereld. Waar gelovigen worden weggetrokken van wereldse begeerten en lusten, en een diep verlangen krijgen zich te keren tot de heerlijkheden van het evangelie, daar is de Geest bezig een werk te doen27 (cf. 1 Joh. 1:14-17). De satan zal namelijk zichzelf niet bestrijden (Matt. 12:25-26).

3)
De geest die zodanig werkzaam is in mensen, dat zij meer rekening houden met de Schrift, en hen daardoor sterker bevestigt in de waarheid en heilig­heid, is de Geest van God28 (cf. Jes. 8:19-20; 1 Joh. 2:3-6).

4)
Gods Geest is de Geest der waarheid. Een valse geest is een geest van dwaling (1 Joh. 4:6). Waar mensen tot de waarheid geleid worden doordat zij overtuigd raken van Gods waarheid, daar is Gods Geest aan het werk29 (cf. Ef. 4:7-11; Joh. 8:31-32, 44-47; 2 Joh. 4; 3 Joh. 4).

5)
  De Geest van God is aan het werk waar mensen God en de naaste leren liefhebben. Werkelijke liefde van God staat loodrecht op zelfliefde, en straalt vanwege de ootmoed die van Christus is30 (cf. 1 Joh. 2:9-11; 3:15-17; 4:7-12). Andere duidelijke voor­beelden vinden we in Ef. 5:18-6:9 en 1 Thess. 4:1-12 (vervulling met de Geest wordt uitgewerkt in de relaties, ook in het huwelijksleven en het gezins­leven, het sexuele leven en het zakenleven).

Deze vijf karakteristieken tonen aan waar de 'vinger Gods' aan het werk is (of misschien Zijn hand, of Zijn arm). De satan kan dit niet doen. Hij kan kopiëren, maar niet geven wat hij zelf niet heeft. Hij trekt mensen niet tot Christus en de Schrift, brengt hen niet in een staat van berouw, boetvaardigheid en ootmoed. Dit zijn vruchten die de duivel ook niet geven zou indien hij zou kunnen.31

Praktische toepassingen

Edwards maakt met al deze regels die hij vond (expliciet en impliciet) in de Schrift, praktische toepassingen. Drie punten worden door hem uit­gewerkt.

1) De eerste is, dat de opwekking die in zijn dagen de harten deed herleven, over het algemeen een werk van God is. Velen, van alle leeftijden, van alle windstreken, zijn gekomen om God te zoeken, en ze hebben Hem gevonden. Soms ging dit gepaard met fysieke manifestaties. Mensen begonnen soms luid te wenen of te schreeuwen, omdat zij in hun lichaam een strijd bemerkten. Edwards kende velen van hen, en bevestigt dat dit werk aan alle kenmerken van de Geest voldeed.32 Mensen kwamen onder een diepe overtuiging van zonde en verlorenheid of ze werden overweldigd door een diep besef van Gods grootheid en heerlijkheid. De uiterlijke manifestatie werd zelden of nooit geveinsd - men was gewoon niet in staat om de fysieke uiting tegen te gaan. Meestal behield men daarbij het gewone bewustzijn; maar in enkele gevallen verloor men dat slechts voor korte tijd. Soms werd de prediking ook onderbroken, omdat de vruchten begonnen te vallen. Maar een gebed om regen mag onderbroken worden wanneer halverwege blijkt dat de eerste druppels beginnen te vallen.33

Voor Edwards betekent dit niet, dat de mate van "werking van de Geest" afgelezen moet worden aan de fysieke manifestaties. Integendeel. Satan kan juist leiders meevoeren naar extremiteiten. Daarom zijn richtlijnen zo nodig. Waar opwekking dóórwerkt, wordt het werk van de Geest juist verdiept. De fysieke manifestaties nemen volgens Edwards dan juist af. Verdieping van vreugde leidt dan niet meer tot luid gelach, maar eerder tot tranen - een diep besef van Gods heiligheid.34

2)
De tweede implicatie is een waarschuwing van Edwards, het werk van God niet tegen te werken, maar het juist te bevorderen.35 Hij waarschuwt critici de opwekking niet te minachten. Men zou het gevaar kunnen lopen de zonde tegen de Geest te begaan.

3)
Tenslotte geeft Edwards een waarschuwing aan allen die het werk van de opwekking ondersteunen, om alle wangedrag te vermijden, om zo hen die het willen afstraffen geen gelegenheid te geven.36 Met name doelt Edwards op de ontsporingen met betrek­king tot de gaven van de Geest in die dagen.37 Sommigen legden daar tè grote nadruk op omdat zij meenden dat de opwekking in het laatst der dagen gepaard zou gaan met een herstel van de buiten­gewone gaven van de Geest. Edwards gaat niet mee in deze gedachte. Integendeel. Hij merkt op dat er gevaar schuilt in deze gerichtheid. Men moet volgens hem onderscheid maken tussen het 'gewone' werk van de Geest en het 'buitengewone'. Edwards maakt dus onderscheid tussen de vrucht van de Geest (Gal. 5:22), het 'gewone', en de gaven van de Geest (1 Kor. 12:4-11), het 'buitengewone'. Waarom?

Waar deze twee verward worden, is het gevaar aanwezig dat men achter het verkeerde doel aan gaat jagen. Dat zou de opwekking kunnen schaden. Waar de buiten­gewone gaven van de Geest functio­neren zonder dat het de vrucht dient, loopt men zelfs een groot risico een geest van dwaling te volgen. Ja, zegt Edwards,
A man may have those extraordinary gifts, and yet be abominable to God, and go to hell.38 ("Een mens kan die buitengewone gaven hebben, en desondanks verwerpelijk zijn voor God en naar de hel gaan.")

Een gemeente kan als het ware op basis van buiten­gewone gaven blijven functioneren zonder dat de Geest van God daar woont en zonder dat de Geest de vrucht van Christus kan geven. De vraag is immers niet of de geestesgaven functioneren, en hoeveel, maar of men de heiligheid van Christus ont­moet.39 Het grote voorrecht van de apostelen en profeten was niet dat zij wonderen mochten en konden doen voor God, maar hun grote voorrecht was "their eminent holiness' ("hun zeer hoge mate van heiligheid").40 De genadegaven van de Geest hebben slechts dàt als doel (Ef. 4:11-13; 1 Kor. 12-13).
They are good for nothing any further than as they are subordinate to this end; they will be so far from profiting any without it, that they will only aggravate their misery.41 ("Zij zijn alleen dan van nut in zoverre zij dit doel dienen; indien dat niet het geval is, zullen ze niet alleen van geen enkel nut zijn, maar hun ellende enkel nog verergeren.")

Het is zoals de apostel Paulus schrijft - waar de buitengewone gaven dit doel missen, waar zij niet beoefend worden door gelovigen die vanuit heilig ontzag voor God leven, maar die vanuit zelfliefde opereren, is zo'n hele vertoning 'niets' (1 Kor. 13:1-3). Paulus stelt dit retorisch - er zit zelfs niet eens 'iets' in; het is gewoonweg 'niets'.

Edwards licht 1 Kor. 13 toe met de gedachte dat naarmate de gemeente groeit in rijpheid, het 'kinder­lijke' wordt afgelegd (1 Kor. 13:8-11). Dit kinder­lijke steunt meer op de bijzondere gaven van de Geest; het volwassene grijpt daar minder op terug. De vrucht is immers voller, en dat had de bijzondere geestes­gave tot doel. Deze maakt zich overbodig.
Therefore the glory of the approaching happy state of the church does not at all require these extraordinary gifts.42 ("Om die reden zijn deze buitengewone gaven helemaal niet nodig voor de glorie van de komende gelukkige staat van de kerk.")

Een herstel van deze gaven verwacht Edwards dan ook niet; hij verlangt daar ook niet naar. Veel liever ziet hij op de heerlijkheid van Christus dan in visioenen.
Therefore I do not expect a restoration of these miraculous gifts in the approaching glorious times of the church, nor do I desire it. It appears to me that it would add nothing to the glory of those times, but rather dimi­nish from it. For my part, I had rather enjoy the sweet influences of the Spirit, showing Christ's spiritual divine beauty, infinite grace, and dying love, drawing forth the holy exercises of faith, divine love, sweet compla­cence, and humble joy in God, one quarter of an hour, than to have prophetical visions and revelations the whole year. (...) I have seen so much of the power of God in a more excellent way as to convince me that God can easily do it without.43 ("Daarom verwacht ik geen herstel van deze wonderbaarlijke gaven in de komende glorie­rijke tijden van de kerk; ik verlang er ook niet naar. Het schijnt mij toe dat het niets zou toevoegen aan de glorie van die tijden; integendeel, het lijkt me eerder dat het er afbreuk aan zou doen. Wat mij betreft zou ik liever één kwartier genieten van de heerlijke invloeden van de Geest, die de geestelijke, goddelijke schoonheid van Christus, Zijn oneindige genade en de liefde waarmee Hij voor ons stierf, laten zien. Deze invloeden van de Geest ontlokken heilige geloofs­oefeningen, zoals godde­lijke liefde, heerlijke vol­doening en dee­moedige vreugde in God. Liever geniet ik één kwartier van dit alles dan dat ik het hele jaar profetische visioenen en openba­ringen zou hebben. (...) Ik heb zoveel gezien van de kracht van God op een veel uitmuntender manier, dat ik ervan ben over­tuigd dat God het gemakkelijk zonder (de bijzondere gaven) kan bewerken."

Daarom waarschuwt Edwards iedereen met klem om voorzichtig met de bijzondere gaven om te gaan. De waarde en aandacht die deze moeten krijgen, mag niet in verhouding staan tot het zoeken van de gelijk­vormigheid aan Christus. Die vrucht is oneindig veel meer. Edwards zag velen daardoor falen. Dromen, gezichten, krachten, fysieke manifestaties, wonderen - het zijn voor Edwards absoluut geen bewijzen dat het om openbaringen van God gaat, ookal worden ze met veel betoon van kracht en overtuiging gebracht.44 Hij merkt hoe mensen geneigd zijn daar meer op te zien dan op de Schrift en hen die studie maken van de Schrift. Scherp is zijn veroordeling daaromtrent.
They who leave the sure word of prophecy - which God has given us as a light shining in a dark place - tot follow such impressions and impulses, leave the guidance of the polar star to follow a Jack with a lantarn. No wonder that sometimes they are led into woeful extravagances.45 ("Zij die het vaste Woord van profetie verla­ten - dat God ons gegeven heeft als een lamp die helder schijnt in een duistere plaats - en dergelijke impressies en impulsen gaan volgen, verlaten de leiding van de Poolster om een dwaallicht te gaan volgen. Geen wonder dat ze soms geleid worden tot ramp­zalige uitspattingen.

Het is dus ook duidelijk dat Edwards, die zelf bijzonder bestudeerd was, ook oproept om de studie niet te verachten.46

Religious Affections


Met het boek Religious Affections ("Godsdienstige gemoedsaandoeningen") werkt Edwards in wezen de gedachten van The Distinguishing Marks ("De onderscheidende kenmerken") verder uit. Het voert te ver dit hele boek te bespreken. De belangrijkste gedachten worden kort verwoord. Het thema van dit uitvoerige en analytische werk is het religieuze gevoel (beleving, of 'bevindelijkheid'). Waarom?47 Voor Edwards is het hebben van een verstandelijke kennis van God niet voldoende voor een christen. Een christen hoort bezield te zijn van God, Zijn liefde en heiligheid, en zal tevens een onuitblusbaar verlangen hebben naar Hem. De liefde tot God is dus de belangrijkste affectie. Emoties en gevoel spelen een belangrijke rol in het geestelijk leven. Edwards verdedigt die dan ook tegen hen die een stoïcijns, gevoelloos en rimpelloos geloof voorstaan. Zonder die beroeringen van de ziel wordt niet alleen het hart, maar worden ook het lichaam en de praktijk van het christenleven geblokkeerd.

Twaalf valse aanwijzingen

Onmiddelijk waarschuwt Edwards voor allerlei gemoedsaandoeningen die ten onrechte voor heilige affecties worden gehouden.48 Eerst noemt hij twaalf valse aanwijzingen om de zuiverheid van affecties te toetsen.

1)
De intensiteit van de affecties is geen bewijs dat de emoties wel of niet van God zijn.
2)
Fysieke reacties (huilen, schreeuwen, vallen) zijn geen bewijs dat de emoties wel of niet van God zijn.
3) Vloeiend en vurig spreken zijn geen bewijs dat deze affecties wel of niet van God zijn.
4)
Onverklaarbare, plotselinge aandoeningen (verlie­zen van fysieke kracht, kreten, lachbuien) zijn geen bewijs dat deze affecties wel of niet van God zijn.
5) Het plotseling in gedachten krijgen van bepaalde Bijbel­verzen is geen bewijs dat deze ingeving wel of niet van God is
6)
Het demonstreren van veel liefde is geen bewijs dat deze affectie wel of niet van God is.
7) Een grote variëteit aan affecties (blijdschap, vrede, geluk) is geen bewijs dat zij wel of niet van God zijn.
8) De troost en blijdschap die voortkomen uit een geestelijke opleving zijn geen bewijs dat die bevinde­lijkheid wel of niet uit God is. De duivel kan alle emoties immers nabootsen (bijv. Ezau, Hebr. 12:17).
9) De tijd en energie die wordt gestoken in de geloofs­beleving is geen bewijs dat deze wel of niet van God is.
10)
Het aanbidden van God met de mond is geen bewijs dat de affecties die daarmee gepaard gaan wel of niet uit God zijn.
11) Het hebben van zelfvertrouwen en zekerheid is geen bewijs dat deze affecties wel of niet van God zijn.
12) Het tonen van veel 'uiterlijke bewijzen' (diensten bezoeken, kleding, regelmatig Bijbel lezen en bidden, etc.) is geen bewijs dat de bevindelijkheid wel of niet uit God is.

Twaalf kenmerken

Edwards vindt het belangrijk om te onderstrepen dat men niet oppervlakkig kan beoordelen dat een bepaalde vorm van bevindelijkheid een aanwijzing is dat de bevindingen wel of niet van God zouden zijn. Ook wanneer hij twaalf kenmerken gaat geven waaraan zuivere en heilige affecties te herkennen zijn49, merkt hij op dat het hem er niet om te doen is een lijst te geven waarop af te lezen is wie wel of niet christen is, of wie wel of geen door-de-Geest-geschonken bevindelijkheid heeft. Zekerheid des geloofs krijgt men niet zozeer door zelfonderzoek, als wel door de geloofspraktijk.50

1) Heilige bevindelijkheid kan alleen door God gegeven worden. De natuurlijke mens kan deze niet maken (acheiropoietos: niet met handen gemaakt; cf. Hand. 7:48; 17:24). De geestelijke en natuurlijke affecties kunnen wel op elkaar lijken (wat is bijvoor­beeld het verschil tussen 'lachen in de Geest' en 'lachen vanuit jezelf'?). De natuurlijke mens kan de dingen van God soms proeven, meemaken, ja zelfs zaken zien en verkondigen, zonder dat hij deel heeft aan de wedergeboorte en aan Christus (cf. Hebr. 6:4-6; Matt. 7:21-23; Joh. 11:48-51; 1 Sam. 10:9-12; Hand. 16:16-18; Num. 22:28-30; 23:10). Bijzondere emotionele belevenissen en demonstraties van Geestesuitingen kunnen mensen meemaken zonder dat zij deel hebben aan Gods heiligheid. Lachen, dansen, huilen, schudden of vallen in de Geest, profeteren, het verrichten van genezingen en andere krachten, het kan allemaal plaatsvinden zonder dat de betrokken personen zèlf een heilig en stabiel geloofs­leven met de Here Zelf hebben.

In onze dagen worden diverse gemeenten hard met deze waarheid geconfronteerd, als blijkt dat ambts­dragers, soms zelfs al jaren, in bewust gekozen zonden leven, variërend van overspel tot grote rijkdom. Het is voorgekomen dat een succesvol evangelist mensen tot de Here God leidde, terwijl hij die avond slapen ging met een andere vrouw dan de zijne.51

2)
Het fundament van zuivere bevindelijkheid is Gods verhevenheid en heerlijkheid. Van daaruit ont­springen de ware affecties van God. God is waard geliefd te worden om Wie Hij is, niet om wat Hij mij geeft, of om hoe ik mij voel, of wat ik ermee bereik. Heilige affecties ontspringen vanuit het kennen van Hem (cf. 1 Petr. 2:3; Deut. 6:5).

3)
Ware bevindelijkheid is met name gericht op de heiligheid van God, en verheugt zich daarin. Een heilig gevoelsleven wordt door het kennen van een heilig God bedwongen. Edwards zegt: This is the difference between true saints and the natural men. (...) This is the real test.52 ("Dit maakt het verschil uit tussen echte heiligen en de natuurlijke mensen. (...) Dit is de werkelijke test. Naast alle andere kwaliteiten van Gods wezen die Zijn kinderen smaken, zoeken zij bovenal Zijn heiligheid (cf. Jes. 6:1-3; 1 Petr. 1:15; 1 Thess. 4:3).

4)
Ware bevindelijkheid komt voort uit een verlicht verstand. Als het verstand wordt geopend, gaat men begrijpen en verstaan, en komen zuivere emoties mee (Luk. 24:32). Een juiste uitleg is voor het verstaan van de waarheid wel nodig. De nieuwe hartsgesteld­heid is dan ook niet speculatief gericht, maar is gericht op de schoonheid van de dingen van God, die zij dan ook ervaart. Dus het is de schoonheid en de zuiverheid van God, niet de kennis op zich, die het verstand verlicht (cf. 2 Kor. 4:6). Een plotselinge verlichting, zoals bij Bileam (Num. 22-24), is dus nog geen bewijs van een werkelijke verlichting die affecties voortbrengt die van God zijn. Geestelijk inzicht wordt dan ook niet bewezen door nieuwe en diepe betekenissen achter Bijbelverzen te zoeken, maar juist door de directe bedoeling te vinden (cf. Ps. 119:18). Geestelijk inzicht is niet sensationeel, ook niet extatisch. Het sensationele en extatische (visioenen, woorden van kennis, open­baringen) verschilt volkomen van de essentie van het verstaan van God. Het 'buitengewone' speelt zich volgens Edwards af in het hoofd ('indrukken'). Het 'verstaan' van God is meer een zaak van het hart, waar men God kent en Hem verheerlijkt. Daar moeten de zuivere bevindingen ontspringen, zonder dat zij ondergeschikt gemaakt worden aan de imagi­naire indrukken in het hoofd (cf. Fil. 1:9; Luk. 24:30; 1 Kor. 2:14; Col. 1:9; Rom. 12:2).

5)
Ware bevindelijkheid is verbonden met historiciteit en overtuiging. De historiciteit van het evangelie is de hoeksteen voor christelijke emoties. De historische wortels van het geloof moeten vastgehouden worden en mogen niet worden ingeruild voor indrukken en emoties over Jezus Christus. De geestelijke werke­lijkheid van Christus is niet speculatief. Waar God openbaart, worden mensen overtuigd (Matt. 16:15-17).

6)
Ootmoed (ook deemoed of nederigheid) is de basis van waaruit heilige bevindingen komen. Ware ootmoed is één van de duidelijkste kenmerken die een christen karakteriseren. Het gaat niet om een wettische ootmoed, die verslagen maakt, maar om een ootmoed die resulteert uit het zien van God. Deze ootmoed strooit niet rond met ervaringen en schept niet op over eigen verdiensten; wie echter deze ootmoed kent, betreurt het eigen tekort, kent de eigen zonden en verbeeldt zich niets (Ps. 34:18; Jes. 57:15; Matt. 5:3; 11:29).

7)
Ware bevindelijkheid steunt op een grondige bekering die het karakter van de persoon verandert. Het gaat om blijvende veranderingen in de persoon­lijkheid en gewoontes (Rom. 12:1-2; Ef. 4:22-24).

8)
Waarachtige affecties van God worden gekenmerkt door gelijkvormigheid aan Christus. Wie niet ver­andert naar het beeld van Christus, is geen christen. Ook het gevoelsleven moet in de voetsporen van Jezus zijn. Zijn vriendelijkheid, zachtmoedigheid, liefde en vrede moeten de bevindingen van een christen vullen (Col. 3:12-13; Gal. 5:22; 2 Kor. 10:1; Matt. 11:28-29; Gal. 4:6; Joh. 15:12).

9) De bevindingen die God geeft, stemmen het hart tot mildheid en tederheid. Ze maken ons gevoeliger voor de lelijkheid van de zonde. Christus is niet alleen de Heiland die ons de zonden vergeeft, maar hij is ook onze Overwinnaar over de zonde. Ware bevindelijk­heid houdt ons niet gevangen in schuld­gevoelens, maar is er op uit de gelovige gevoeliger te maken voor berouw. Berouw is gericht op God, en is gekeerd tegen het zondige verleden (2 Kor. 12:21), of het huidige falen (2 Kor. 7:8-13).

10)
Ware bevindelijkheid is in balans. Het is hypo­criet enerzijds te klagen over zonden, en anderzijds erin te zwelgen. Zo vergelijkt God Efraïm met 'een koek die niet gekeerd is' (Hos. 7:8). Half smaakvol, half niet te eten. Zo bekritiseren sommigen de ander, maar willen de vinger niet bij zichzelf leggen. Sommigen geloven God in alles, maar als het er op aankomt, vertrouwen ze Hem niet wanneer tijd en geld geofferd zouden moeten worden. Haat, wan­trouwen en jaloezie brengen het gevoelsleven in onbalans, en kenmerken de halfslachtigheid en middelmatigheid. Ware bevindelijkheid verheugt zich niet in de afgang, ondergang of tegenslagen van de ander en de gezapigheid van zichzelf. Bevindelijkheid uit God is in balans (Ps. 1:1-6, Jud. 12; 2 Petr. 2:17-22; Jer. 17:7-8).

11)
Ware bevindelijkheid verdiept ons geestelijk verlangen. Valse bevindelijkheid dooft het verlangen naar Gods heiligheid uit (Opb. 22:17; 1 Joh. 3:3).

12)
Bevindelijkheid uit God is een dagelijkse praktijk waarin men volhardt. Soms zal men even terug­vallen, maar nooit blijvend. Het is immers de praktijk van elke dag die de bevestiging levert voor wat ware bevindelijkheid is. Het geloof is werkzaam door liefde (Gal. 5:6; Jac. 2:20-26). Voor Edwards is het duidelijk dat deze praktijk van het christen zijn de toetssteen is waarop allerlei emoties en uitingen getest worden. Christian practice is much more to be pre­ferred as evidence of salvation than sudden conversion, mystical enlightenment, or the mere experience of emotional comfort that begins and ends with contemplation.53 ("Christelijke praktijk is een veel betrouw­baarder bewijs van redding (heil) dan een plotselinge bekering, mystieke verlichting of de loutere ervaring van emotioneel welbevin­den dat begint met en weer ophoudt na het houden van stille tijd.)

De handelswijze en inrichting van iemands leven is de toets van zijn hart. De praktijk maakt uit of iemand door God geleid is, een heilig leven leidt of niet. Bijzondere verschijnse­len, uitingen van de geestesgaven, indringende emoties, belevingen of sensaties zijn geen enkel bewijs voor een diepe zalving van de Geest. Als later blijkt dat het ver­langen om God te kennen, is gegroeid, dat men meer ontzag heeft voor Hem en Zijn Woord, dat men zich meer is gaan richten op Zijn heiligheid, op het verstaan van Hem in het hart, zonder te jagen naar de bijzondere gaven van de Geest, dat men meer gericht is op de historische uitleg van de Schrift (de Christus der Schriften) dan op speculatieve beteke­nissen en ervaringen (en als men dat niet kan, dat men zich daarin laat onderwij­zen), dat men meer gegroeid is in ware ootmoed, naar Christus' beeld, ook in verontwaardiging over eigen zonden en hypocrisie, dat zo het verlangen naar Christus is gegroeid en gestalte krijgt in het dagelijk­se leven, ja, dan is het overduidelijk dat de Heilige Geest en geen ander de Auteur is van dit werk.

De toetsingscriteria van Edwards voor ons anno 1995

Het verlangen naar opwekking en vernieuwing in onze dagen is ten diepste een verlangen naar God. Van diverse kanten wordt gezocht naar en geschreven over de veranderingen die nodig zijn voor een opleving van het geestelijk leven binnen de kerken.54 Godsverarming en Godsverduistering hebben niet het laatste woord. De Puriteinen geloofden over het algemeen dat aan het einde der tijden de Kerk een grote opleving zou doormaken.55
Ook al lijkt het daar in Nederland nog helemaal niet op, we strekken ons daar wel naar uit. Daarin kunnen we leren van Edwards. Maar laten we ook van hem leren dat het bij opwekking in het geheel niet draait om het ontvangen van meer geestesgaven of aandoeningen. Integendeel. Bij opwekking komen velen tot Christus en veranderen gelovigen naar Zijn beeld. Dat is vrucht van de Geest, en is iets anders dan de gaven van de Geest.

Volgens Edwards hoeven we bijvoorbeeld de ver­schijnselen 'lachen', 'vallen', 'huilen' of 'schudden van de Geest' niet onmiddelijk van de hand te doen als 'duivels'. Maar we moeten het ook niet binnen­halen als 'dat is pas geestelijk', of 'zo werkt de Heer', en helemaal niet als 'dat moet ik ook'. Hetzelfde geldt voor profetische uitingen, het 'spre­ken in tongen' of 'geestelijk zingen'. Het zijn geen bewijzen van geestelijkheid of opwekking. Ze kunnen zelfs de heiliging in de weg staan, de aandacht van God afhouden, en mensen misleiden. Soms lijkt men, volgens Edwards, God wel lief te hebben, maar onder de 'schijn van godsvrucht' wordt de 'kracht daarvan verloochend' (2 Tim. 3:4-5). Jagen naar meer en succesvollere geestesgaven, omdat men meent dat daar de geestelijke groei in zit, is een duivelse misleiding, omdat het de aandacht van de Gever afwendt op de gaven. Zo viel Simon van Samaria in die valkuil, omdat hij niet begreep dat het om zijn hart ging (Hand. 8:17-23). De Schrift geeft aan dat die tendens toeneemt. Velen kiezen zo hun eigen leraars, waarbij zij zich bevestigd weten en 'entertained' worden (2 Tim. 4:3-4). Achter al het geestelijk vertoon gaan volgens Edwards vaak gewone menselijke emoties schuil. Uit de vrucht blijkt 'wie' de mens is; uit de gaven en manifestaties blijkt alleen maar 'wat' hij doet.

Nu concreet: wanneer ik een fantastische spreker, evangelist, profeet of leraar hoor, en velen door hem tot geloof komen, vallen, lachen of huilen in de Geest, wanneer zelfs genezingen worden verricht, dan denk ik nu, in de lijn van Edwards: hoe leeft die man met God, met zijn kinderen, met zijn vrouw? Wat doet hij in zijn vrije tijd? Weet hij zich te beheersen? Staat hij open voor kritiek? Hoe kijkt hij aan tegen mensen die depressief zijn, of kanker hebben? Zolang als ik dat niet weet, weet ik wel wat hij doet, maar niet wie hij is. In de tweede plaats luister ik heel nauwkeurig, en wil ik weten of hij werk en studie heeft gemaakt van het Woord van God. Beluister ik in hem de stem van de Goede Herder (Joh. 10:4), of draagt hij voor uit eigen werk? Spreekt God, of is hij aan het buikspreken? Beluister ik de stem van Jezus niet, dan gebeurt wat de Here Jezus Christus al aangaf: 'zij zullen van hem weglopen (Joh. 10:5).

Zij die liggen op de grond, of rollen over de grond, zij die vallen, schreeuwen, profeteren of in tongen zingen, worden op dezelfde wijze getoetst: toon me je vrucht, hoe wandel je in de voetsporen van Christus - hoe gebruik je de gaven om de ander te dienen? Is dat er niet of nauwelijks, dan stelt het 'niets' voor, dan zijn al die verschijnselen en emoties 'uit het vlees', of nog erger. Blijkt dat het de ge­meente richt op Christus en Zijn Woord, en dat men verandert naar Zijn beeld in heiligheid, dan was het van God. Maar dat neemt niet weg dat volgens Edwards de 'bijzondere gaven' en emoties afnemen naarmate de groei naar Christus' beeld toeneemt. We zouden de Geestesgaven kunnen vergelijken met kleurrijke bladeren van een bloem - heeft de bevruch­ting plaatsgevonden, dan vallen de mooie bladeren geleidelijk weg. Maar daar gaat het toch ook om: de vrucht blijft (Joh. 15:16).

De liefde vergaat nimmermeer;
maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben;
tongen, zij zullen verstommen;
kennis, zij zal afgedaan hebben.
(1 Kor. 13:8)


1. Te noemen zijn (onder meer):
a) Het 'positieve denken', waarbij visualisatie een rol speelt (zie bijv. Norman Vincent Peale, De kracht van positief denken, vertaling van The Power of Positive Thinking [Den Haag: Succes, No. 29]; Paul Yonggi Cho, The Fourth Dimension [New Jersey: Logos Interna­tional, 1979]; Het geheim van een suksesvol leven, vertaling van Successful Living [Den Haag: Gazon]; ook Robert Schuller schaart zich achter Peale en Cho - zie voor verdere publicaties het boek van Dave Hunt en T.A. McMahon, geschreven om te waarschuwen tegen deze richting, Christen­dom in verleiding, Geestelijke onderschei­ding in het laatst der dagen, vertaling van The Seduction of Christianity [Stichting Moria]).
b) De 'charismatische beweging' (deze beweging loopt door vele kerken heen; ik verwijs naar de bundel Op het Spoor van de Geest; Theologische opstellen. Vragen aan en kantteke­ningen bij de Charismatische Beweging
[Kampen: Kok, 1980]).
c) De 'derde golf' (ik verwijs hier slechts naar enkele boeken en artikelen: John Wimber, Kracht om te groeien,
vertaling van The Dynamics of Spiritual Growth [Hoornaar: Gideon, 1991]; C. Peter Wagner, Signs & Wonders Today [compilatie van cursusmateriaal i.s.m. Wagner t.b.v. FTS (Fuller Theological Seminary)]; kritische besprekingen hiervan: Marijke Amesz, In Drie Golven, Geschiedenis en verschijnse­len van de charismatische beweging [Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1991]; K. van Berghem, Vallen in de Geest, heilig, occult of psychologisch. Een Bijbelse oriëntering [Middelburg, zj]; Mark. J. Cartledge, Charismatic prophecy and New Testament prophecy, in: Themelios 17 [1,1991] 17-19; Nigel G. Wright, The Kansas City prophets: an assess­ment, in Themelios 17 [1,1991] 20-21).
d) De 'Toronto-beweging' (zeer recent spreekt men daar van een 'opwekking' die naar Engeland is overgewaaid, zie Renewal [augustus 1994] 11-15 en Uitdaging 12 [december 1994] 1-2).
Een waarschuwend boek dat reeds in 1991 verschenen is: Patricia Highton, Christians at the Crossroads; Revival and judgement: a prophetic challenge [London: Marshall Picke­ring, 1991].
2.
Dit schreef Rick Joyner reeds in 1989 in zijn profetische boek The Harvest [Pineville: Morningstar Publ., 1989]. Zo op pp. 28-32: The next spiritual contraction will bring about the restoration and recognition of the PROPHETS. We will see the prophetic ministry become the primary focus of attention during the next few years as a much greater anointing comes upon this ministry than has been seen in Biblical times. (p. 29). The spiritual contraction bringing the restoration of the prophetic ministry to the church will be so great that many will believe it is in fact the harvest. Multitudes will be streaming to the Lord as this will be one of the greatest revivals in history. (p. 30)
3.
Jeff Fountain, direkteur van Jeugd met een Opdracht in Nederland, citeert in Opwekking [september 1987] een aantal profetieën, voornamelijk van mensen die zelf niet uit Nederland komen: Jean Darnall (1982), David Pawson (1984), Morris Cerullo (1984), Jamie Buckingham (1985), Des Evans (1985), Claire Mead (1986) en Corrie ten Boom (1970).
4.
Diverse sprekers tijdens de conferentie De kerk in de jaren '90, georganiseerd door het KANA-comité, van 2 tot 5 september 1991, spraken zich hierover uit: John Wimber, Brent Rue.
5.
De nederlandse vertaling is van JmeO, Wat gebeurt er in 's hemelsnaam op aarde? Een Bijbels perspectief op ver­nieuwing, door Bill Jackson (Vineyard Champaign; Urbana, April 1994).
6. D. Martyn Lloyd-Jones, The Puritans, Their Origins and Successors; Addresses Delivered at the Puritan and Westmin­ster Conferences 1959-1978 [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1987], pp. 348-371: Jonathan Edwards and the Crucial Importance of Revival (1976); J.I. Packer, Increasing in the Knowledge of God; Papers read at the Puritan and Reformed Studies Conference, 20th and 21st December 1960 [London, 1961], pp. 13-28: Jonathan Edwards and the Theology of Revival; ook van Packer: Puritanism as a movement of Revival, in: The Evangelical Quarterly 52 [1, Jan.-March 1980] 2-16; Richard Lovelace, Edwards as a Theologian of Revival (unpublished, held on the [London: SCM Press, 1970]; Oxford Association for Research in Revival); J.I. Packer, Among God's Giants, The Puritan Vision of the Christian Life, [Kingsway Publications, 1991].
7.
Een korte, maar interessante beschrijving van de betekenis van Edwards biedt de Evangelical Dictionary of Theology [Grand Rapids: Baker Book House, 1987]. Naast de naam van Edwards is de opwekking ook verbonden met de naam van de Nederlands Hervormde predikant Theodorus Freling­huysen.
8.
William Cooper was als predikant werkzaam te Boston en schreef het voorwoord van Edwards' The Distinguishing Marks of a Work of the Spirit of God in 1741 (opgenomen in de bundel Jonathan Edwards on Revival [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1987], p. 77). Verder noemt hij 10 aanwijzingen die erop wijzen dat de opwekking Gods werk is: door de Geest geschonken predikers, ouderen en jongeren komen tot vernieuwing, mensen van alle rangen en standen, mensen die bestudeerd zijn en weinig of niet bestudeerd, grote zondaars komen tot berouw en geloof, ook de vorm-gelovigen zijn op zoek gegaan naar de wedergeboorte, ook die wèl wedergeboren zijn komen tot verdere verdieping, al de diverse veranderingen wijzen toch op één uniform werk van de Geest, de vruchten zijn over het algemeen blijvend van aard (pp. 78-82). Cf. Edwards zelf in An Account of the Revival of Religion in Northampton in 1740-1742, As Communicated in a Letter to a Minister of Boston, in: Jonathan Edwards on Revival, pp. 148-160.
9.
Ibidem, p. 83. Edwards zelf stelt dit ook zo op p. 135 (in dezelfde bundel, maar dan onder het tractaat The Distin­guishing Marks).
10.
Opgenomen in de bundel Jonathan Edwards on Revival [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1965, 1987], pp. 86-147.
11.
Jonathan Edwards, The Religious Affections, [Edinburgh: The Banner of Truth Trust].
12.
The Distinguishing Marks, p. 86.
13.
Ibidem, p.87.
14.
Ibidem, pp. 87-88.
15.
De "filioque" kwestie, die mede ertoe leidde dat de oosterse en westerse kerken van elkaar vervreemdden. Zie H. Denzinger & A. Schönmetzer, Enchiridion Symbolorum 150 [Roma: Herder, 1976]: ... to pneuma ... to ek tou patros ekporeuomenon ... wordt aangevuld in de westerse Kerk met: ... Spiritum Sanctum ... qui ex Patre Filioque procedit .... De actualiteit wordt in de laatste decennia sterk onderschreven, juist omdat het verlangen naar de werking van de Geest meer overheerst. Zo sneed Hendrikus Berkhof de kwestie weer aan in 1964, De Leer van de Heilige Geest [Nijkerk: Callenbach], en deed zijn opvolger, A. van de Beek dat ook in De Adem Van God, de Heilige Geest in kerk en kosmos [Nijkerk: Callenbach, 1987], pp. 280-294. Beide hoogleraren geven de Geest nogal wat ruimte buiten het Woord en Christus om. De volgende boeken onderzoeken duidelijker vanuit het Woord en Christus: Frederick Dale Bruner, A Theology of the Holy Spirit; The Pentecostal Experience and the New Testament Witness [Grand Rapids: Eermans, 1970]; James D.G. Dunn, Baptism in the Holy Spirit; A Re-examination of the New Testament Teaching on the Gift of the Spirit in relation to Pentecostalism today L. Floor, Persoon en Werk van de Heilige Geest [Kampen: Kok, 1988]; D. Martyn Lloyd-Jones, The Sovereign Spirit; Discerning His Gifts [Wheaton: Harold Shaw Publishers, 1985].
16.
Jonathan Edwards, The Distinguishing Marks, p. 90.
17.
Ibidem, pp. 91-94.
18.
Ibidem, p. 94.
19.
Ibidem, p. 97.
20.
Ibidem, p. 97.
21.
Ibidem, pp. 99-100.
22.
Ibidem, p. 101.
23.
Ibidem, pp. 103-104.
24.
Ibidem, pp. 104-106.
25.
Ibidem, pp. 106-108.
26.
Ibidem, pp. 109-110.
27.
Ibidem, pp. 111-112.
28.
Ibidem, pp. 113-114.
29.
Ibidem, pp. 114-115.
30.
Ibidem, pp. 115-120.
31.
Ibidem, p. 118.
32.
Ibidem, p. 123.
33.
Ibidem, p. 127.
34.
Ibidem, p. 130.
35.
Ibidem, pp. 130-136.
36.
Ibidem, pp. 136-147.
37.
Ibidem, pp. 137-141.
38.
Ibidem, p. 138; zie bijv. Matt. 7:22.
39.
cf. J.I. Packer, A Passion for Holiness [Nottingham: Cross­way Books, 1992], p. 33. Over het algemeen worden predikers meer beoordeeld op hun gaven en succes, dan op de vrucht van heiliging in hun leven.
40.
Jonathan Edwards, The Distinguishing Marks, p. 138.
41.
Ibidem, p. 139.
42.
Ibidem, p. 139.
43.
Ibidem, pp. 140-141.
44.
Ibidem, p. 141.
45.
Ibidem, p. 141.
46.
Ibidem, pp. 141-142.
47.
Jonathan Edwards, Religious Affections, pp. 3-28.
48.
Ibidem, pp. 33-69.
49.
Ibidem, pp. 76-178.
50. Ibidem, p. 74. Tot de Nederlandse traditie behoort een spiritualiteit die de "leer der syllogismi" wordt genoemd (syllogismus mysticus en syllogismus practicus). Met behulp van de syllogismi kon men uit de beleving (piëteit) en levenswandel verifiëren of men een kind van God was of niet. Cf. A. van de Beek, De Adem van God, pp. 17-21; H. Berkhof, De Leer van de Heilige Geest, pp. 86-95. Een worsteling met deze spiritualiteit vinden we ook in C. Graafland, Gereformeerden op zoek naar God; Godsverduis­tering in het licht van de Gereformeerde spiritualiteit [Kampen: De Groot Goudriaan, 1990]. Voor een overzicht van de geschiedenis van de spiritualiteit wijs ik op C. Aalders, [Leicester: IVP, 1988]; Spiritualiteit; Over Geestelijk Leven Vroeger en Nu [Den Haag: Boekencentrum, 1969, 1980]; Jan Hendrik van den Berg, Het Gelovige Innerlijk; Een Historisch Overzicht [Nijkerk: Callenbach, 1981].
51.
Een goed boek van een schrijver die daarover uit ervaring spreekt, is: Mark R. Laaser, The Secret Sin; Healing the Wounds of Sexual Addiction (Lifelines for Recovery) [Grand Rapids: Zondervan, 1992].
52.
Jonathan Edwards, Religious Affections, p. 103. Een zeer aan te bevelen boek over heiligheid is dat van J.I. Packer, A Passion for Holiness [Nottingham: Crossway Books, 1992], 276 pagina's.
53.
Jonathan Edwards, Religious Affections, p. 179.
54.
Zie bijv. Richard F. Lovelace, Dynamics of Spiritual Life; an evangelical theology of renewal [Downers Grove-Exeter: IVP, Paternoster Press, 1979]; Gordon MacDonald, [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1971, 1991]; Richard F. Lovelace, Geestelijk Vuur; Hoe krijg ik dat terug?, vertaling van Restoring Your Spiritual Passion [Hoornaar: Gideon,1990]; J.I. Packer, Keep in Step with the SpiritA Passion for Holiness [Nottingham: Crossway Books, 1992]; D. Martyn Lloyd-Jones, Revival [Westchester: Crossway Books, 1987], is een neerslag van preken over opwekking, gehouden in 1959; W.J. Ouweneel, Godsverlichting [Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1994]. Verder verwijs ik nog naar enkele artikelen: C.J.H. Hingly, Evangelicals and spirituality, in: Themelios 15 [3, April/May 1990]; een interview met de dogmaticus B. Wentsel in het RD van 16 juli 1994 (dé kracht van de toekomst is God de Heilige Geest, "Van Hem zullen we het moeten leren verwachten."); interview met ds. A. Baars, Heeft de Gereformeerde Gezindte nog toekomst?, in: Terdege [24 oktober 1990].
55.
Zie bijv. Iain H. Murray, The Puritan Hope; Revival and the Interpretation of ProphecyDynamics of Spiritual Life, pp. 401-435.

 


© 2003 George Whitefield Stichting.