Door drs A.W. Davidse

Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloos­heid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, recht­vaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en ver­schijning van onze grote God en Heiland, Christus Jezus... (Tit. 2:11-13)

De Kerk van Christus heeft hoop nodig. Hoop als wezen­lijk bestanddeel voor haar geestelijk leven. Zonder hoop is er geen uitzicht, geen leven. Dat geldt voor de individuele mens. Dat geldt ook voor de Gemeente van Christus door de eeuwen heen. De hoop die de Gemeente koestert, heeft betrekking op haar eigen toekomst. Zij verwacht te zullen delen in de heerlijkheid van Christus bij God. Verder - als het goed is - koestert de Kerk hoop voor het volk Israël. Hoop dat God zijn beloften aan Israël zal waarma­ken. En tenslotte hoop voor de wereld. Een wereld die onderweg is naar Gods toekomst. Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

Het millennialisme

Deze fundamentele hoop is door de Kerk van Chris­tus door de eeuwen heen op verschillende manieren beleefd. Bij de angelsaksische Puriteinen treffen we die verschillen eveneens aan. Sprekend over het millennialisme (leer aangaande een toekomstig duizendjarig rijk) onderscheiden we drie verschillen­de stromingen:

Het amillennialisme
Hierbij gaat men ervan uit dat de Gemeente Gods in de toekomst geen letterlijk millennium heeft te verwachten. Het bijbels tekstmateriaal (met name Openb. 20) heeft eerst en vooral een geestelijke beteke­nis. De hoop is vooral een geestelijke hoop. De Gemeente is organisch met haar Heer verbonden en verwacht de komst van zijn Koninkrijk in de weder­komst van zijn Persoon. Dan zal impliciet zijn rijk aanbreken. Een regering zonder einde.

Het postmillennialisme
Deze stroming gaat ervan uit dat de hoop voor de wereld, Israël en de Kerk gelegen is in de progressie die het Evangelie maakt in deze wereld. Opwek­kingsbewegingen en missionaire arbeid veroveren de wereld. Na een min of meer volledige kerstening van de samenleving mondt de geschiedenis van de mens­heid uit in een duizendjarige Christusregering (al of niet letterlijk). Vervolgens komt de Messias terug om het laatste oordeel uit te spreken en vangt de eeuwig­heid aan. Een Godsrijk, zonder einde in een nieuwe hemel en nieuwe aarde.

Het premillennialisme
In deze visie veronderstelt men dat de hoop voor de wereld, de Kerk en Israël gelegen is in de weder­komst van Christus. Zijn Parousia (komst, verschij­ning) wordt dan gevolgd door de stichting van zijn duizendjarige regering op aarde. De Christusregering mondt vervolgens weer uit in de nieuwe hemel en aarde.

Het is van belang om vast te stellen dat elk van deze drie stromingen toekomstgericht is. Hoewel de scenario's verschillen, wijzen ze alledrie op de hoop voor de Kerk, de wereld en Israël. Bij de Puriteinen vinden we deze hoop terug. Hun geschriften ademen de sfeer van een buitenge­woon geloofsoptimisme. James Renwick, in 1688 om zijn geloof gemarteld en gedood onder de engelse koning Jacobus II, schreef:

There have been great and glorious days of the gospel in this land; but they have been small in comparison of what shall be.
1 ("We hebben grote en glorieuze tijden voor het Evangelie in dit land gekend. Maar dat alles was nog klein bij wat ons te wachten staat.")

De meeste Puriteinen waren daarbij aanhangers van het amillennialisme. (William Perkins, Richard Sibbes, John Owen e.a.).

Men ging ervan uit dat de uitstorting van de Heilige Geest, zoals voorspeld door de profeet Joël, en zoals voorzegd door de Heere Jezus in de Evangeliën (Joh. 14-16), niet een eenmalige gebeurtenis is, maar zich herhaaldelijk voordoet. Te denken valt aan de uitstor­ting van de Heilige Geest op de Pink­sterdag (Hand. 2), de periode van de Reformatie (16e eeuw), de periode van de grote opwekkingen, enzovoorts. Na de vroege regen komt ook de late regen.2 Nog niet geheel vervulde profetieën en een rotsvast geloof in de autoriteit van de Heilige Schrift gaf de Puritei­nen een hoopvolle visie op de toekomst van de Kerk. Uit zo'n geestesklimaat kon opwekking ontspringen.

Mede en het premillennialisme

Een minderheidsstandpunt werd ingenomen door godsmannen als Thomas Goodwin en Joseph Mede (1586-1638). Zij waren premillennialisten. Mede had zich daarbij laten leiden door het werk van Alsted, The beloved City. Daarin ging Alsted uit van de gedachte dat in de eindtijd er nog een massale, collectieve bekering van het Joodse volk zou plaats­vinden. Tot dan toe was men ervan uitgegaan dat - als er al sprake zou zijn van zo'n bekering - dit deel zou zijn van de progressie van Kerk en Evangelie in de wereld. Mede weerlegde deze gedachten in zijn boek Clavis Apocalyptica. Daarin verdedigt hij zijn premillennialisme. Christus zou letterlijk terugkeren op aarde. Daaropvolgend zou Hij zijn regering vestigen. Een periode die letterlijk duizend jaar zou duren. Als prélude zou het Joodse volk zich massaal en collectief bekeren. Mede's theologie draaide om de bijbelboeken Daniël en Openbaring. Hij voorzag de komst van de zogenaamde 'Fifth Monarchy' ('Vijfde Koninkrijk'). Volgend op de suprematie van het Babyloni­sche, Medo-Perzische, Griekse en Romeinse rijk zou Christus zijn regering op aarde vestigen.3

Bij de meeste Puriteinen riep dit denken weerstand op. Vooral het feit dat omstreden passages uit de bijbel­boeken Daniël en Openbaringen zo'n vooraan­staande plaats innamen in de theologie van Mede riep vragen op, maar ook het speculatieve karakter van zijn denken. Ian H. Murray schrijft hierover:

It is plain that attention to prophecy, instead of producing a moral and sanctifying effect, can merely promote speculative curiosities and intellectual pride.
4 ("Het is duidelijk dat de aandacht voor pro­fetie louter speculatieve nieuwsgierig­heid en intellectuele trots kan bevorderen, in plaats van dat het een morele en heiligmakende uitwerking heeft.")

We kunnen zeggen dat bij de vroege Puriteinen het gedachtengoed zich concentreerde op de voortdurende uitstorting van de Heilige Geest als spil van de theologie van de hoop. Voor de meeste Puriteinen was deze eschatologische pneumatische verwachting niet speculatief. Het devies was veeleer: heiliging, en dat ter voorbereiding op de wederkomst van Christus. Voor zover er al sprake zou zijn van een collectieve bekering van het Joodse volk, stond dit los van hun terugkeer naar het heilige land, de stichting van een eigen Joodse staat, de herbouw van de tempel en de herinvoering van de theocratie en de offerdienst. Het specifiek premillennialisme leed een kwijnend be­staan.

Mather en het premillennialisme

Een opleving van het premillennialisme vinden we bij de amerikaanse Puritein Cotton Mather (1663-1727). Hij stond onder invloed van Mede, maar ook van een rasechte Puritein als Richard Baxter, die een theolo­gie aanhing van het zuiverste Calvinistische snit. Ook de duitse Piëtist August Herman Francke heeft het denken van Mather beïnvloed. Mather leefde in een tijd dat het amerikaanse Purita­nisme vermengd raakte met de geest van de europese Ver­lichting. Hij verzette zich tegen het toenemend liberalisme en rationalisme, alsmede tegen dode orthodoxie in het kerkelijk klimaat van zijn tijd.5

Mather was een typische overgangsfiguur. Hij leefde in de nadagen van de eerste angelsaksische Puritei­nen en vlak voor de grote opwekkingspredi­kers uit het midden van de 18e eeuw. Hij wordt ook wel de proto-evangelikaal genoemd. Hij was een buitenge­woon irenische man. Van zijn vader erfde hij het premillen­nialisme. Het opmerkelijke daarbij was, dat zijn premillennialisme een stuwende kracht was in zijn geloofsop­timisme en voor zijn opvattingen met betrekking tot de hoop op een opwek­king in de Kerk van Christus. Voortdurend bad hij voor zo'n opwek­king die, naar hij stellig meende, vooraf zou gaan aan de zichtbare wederkomst van Christus.

Mather was geen idealist met de kop in het zand. Hij had oog voor de totale geestelijke achteruitgang in zijn tijd. Tegelijk voorzag hij een hernieuwde uit­storting van de Heilige Geest, naar de profetie uit Joël 2, "producing bright spots of revival" ("die lichtende plekken van opwekking tot gevolg zou hebben").6 Mather zag zo'n algemeen ontwaken van de Kerk uit de geest van apathie en doodsheid als een noodzake­lijke voorbereiding op de wederkomst. Daartoe probeerde hij een 'oecumene van het hart' te bevor­deren onder alle bijbelgetrouwe protestanten. Dit deed hij door het scheppen van een juist geeste­lijk klimaat van onderling respect en begrip, door het bevorderen van contacten over en weer en door het leggen van de juiste theologische basis met funda­mentele waarhe­den, die een consensus zouden moeten bewer­ken. Mather sprak over 'The Maxims of the gospel' ('de hoofdzaken van het Evangelie').7 Hij benadrukte tevens de noodzaak tot wereld­zen­ding. Metterdaad onder­steunde hij de zending onder de Indianen. Speciale belangstelling had hij voor de zending onder de Joden. Ook het lenigen van sociale noden was kenmerkend voor Mather.

A Spirit of Association for Noble & Pious Purposes has of late begun Strangely to Visit the World; it begins to do Wondrously. Some Societies perhaps are yet only laying Founda­tions, for purposes of a more Exact Regulati­on hereafter to be built upon. But as far off as in Switzerland they Prognosticate upon them; They annunciate a more Illustri­ous State of the Church of God, that is Ex­pected, in the Conversion of Jews & Genti­les.
8 ("Een geest van samenwerking ten behoeve van edele, godvruchtige doeleinden is de laatste tijd op wonderlijke wijze de wereld komen bezoeken. Het begint al wonderwel te werken! Misschien dat sommige genoot­schap­pen enkel nog het fundament leggen waarop later voortge­bouwd kan worden voor meer specifieke doelen. Maar de invloed ervan reikt zelfs al tot in Zwit­serland. Zij kondigen een meer luisterrijke toestand van de Kerk van God aan, die verwacht wordt in de bekering van zowel Joden als hei­denen.")

Kortom: een onverbeterlijk geloofsoptimisme, een visie voor opwekking van de Kerk in een periode van verval en achteruitgang, een ijver voor de oecumene van het hart, het onderstrepen van de noodzaak tot wereldzending en zijn inzet voor sociale barm­hartig­heid en liefdadigheid. Dit alles ter voorbe­reiding op de aanstaande wederkomst van Christus.

Het premillennialisme vormde het uitgangspunt van Mathers denken. Hij meende dat de Kerk op weg was naar de Christusregering van duizend jaar in vrede. Het Joodse volk zou - ter voorbereiding hierop - tot geloof komen. Daartoe diende wel eerst de macht van Rome en het Ottomaanse rijk te wor­den vernietigd. Naar aanleiding van Dan. 7:25 en 2 Thess. 2:7 verviel Mather daarbij wel in allerlei speculatieve theorieën en getalsmatige berekeningen met betrek­king tot de komst van Christus. Hij meende dat de 7e Chiliad (periode van duizend jaar) 1260 jaar na de val van het Romeinse rijk zou ingaan. Mather deinsde in dat verband niet terug voor allerlei berekeningen. Im­mers, een eenvoudige reken­som leert dat 456 (val van het Westromeinse Rijk) plus 1260 jaar, doet uitkomen in het jaar 1716. Dan zou Christus weder­komen. Na zijn regering van duizend jaar zouden antichriste­lijke, vijandige mach­ten worden losgelaten (Gog en Magog), waarna - aan het einde van het Millennium - Christus alle opstan­dige machten zou tenietdoen, het laatste oordeel zou uitspreken en de nieuwe hemel en aarde zouden aanbreken.9

Aan het einde van zijn leven gaf Mather de hoop op de nabije terugkeer van Christus op. De door hem voorspelde dramatische gebeurtenissen bleven uit. De bekering van het Joodse volk even­eens. Toch verviel Mather hierdoor niet in een pessimistische toekomst­verwachting. Zijn positief premillennia­listische visie bleef bewaard. De Parou­sia (weder­komst) mocht dan ogen­schijnlijk niet immanent zijn; tot het eind van zijn leven heeft hij de mogelijkheid van Christus' terugkeer aan het begin van de 18e eeuw openge­houden.

Het postmillennialisme: een belangrijke impuls

Na Mather zien we een opleving van het postmillen­nialisme. Deze stroming had de hoop gevestigd op een triomferende en overwinnende Kerk, die zichzelf voortdurend zou hervormen en de wereld uiteindelijk zou veroveren. Zo zou de wereld een vrederijk tegemoet gaan (al dan niet een letterlijke periode van duizend jaar), waarna Christus zou terugkeren. De belangrijk­ste vertegenwoordigers van deze stroming zijn Thomas Brightman, John Cotton en vooral Jonathan Edwards.10 Onmiskenbaar heeft het post­mil­lennialisme bijgedra­gen tot de opwekkingsbe­wegin­gen in het midden van de 18e eeuw. Een be­langrijke impuls ging van deze visie uit op de her­vorming van de Kerk en op we­reldzending.

Verval: secularisatie en godsverduistering

Toch trad verval in aan het begin van de 19e eeuw. Dit had zonder twijfel te maken met de opkomst van de arbeidersklasse en de daarmee samenhangende enorme sociale vraagstukken. Christelijke liefdadig­heid en barmhartigheid schoten hier tekort. Het klimaat van liberalisme en Darwinisme zorgde ervoor dat het geloof in de goedheid van de mens, de maakbaarheid van de samenleving en menselijke vooruitgang zonder God aan terrein won. Tegelijk ontstond een geestelijke degeneratie. De massa werd niet meer bereikt met het Evangelie. De arbeiders­klasse kwam buiten de invloedssfeer van de Kerk. Langzaam maar zeker zette het proces van seculari­satie en godsverduistering zich in.

Het passief premillennialisme

Dat gaf aanleiding tot het ontstaan van het zoge­naamde passieve premillennialisme. Deze visie, waarbij men actief was op het gebied van evangelisa­tie, maar in sociaal opzicht passief, voorzag een grote afval van het Christendom in de westerse wereld. Ze zag het als haar taak om zoveel mogelijk individuele zielen te winnen vóór de wederkomst van Christus. Tot die tijd zou het met de wereld alleen maar slechter gaan. De wereld werd voorgesteld als een lekkend schip op zee. Je moest niet het schip repare­ren. Dat was reddeloos verloren en zonk naar de bodem. Nee; vóór het zover was, moesten zoveel mogelijk men­sen nog eruit gehaald en gered worden.

Zo veranderde de theologie van de hoop. Moody, één van de meest vooraan­staande evangelisten aan het einde van de 19e eeuw, zei:

The word of God nowhere tells me to watch and to wait for the coming of the millennium, but for the coming of the Lord. I don't find any place where God says the world is to grow better and better, and that Christ is to have a spiritual reign on earth of a thousand years. I find that the earth is to grow worse and worse and that at length there is going to be a separation [of the saved from the unsaved].
11 ("Het Woord van God vertelt me nergens dat ik moet wachten op de komst van het dui­zendjarige rijk. Ik moet de komst van de Heer verwachten. Ook vind ik nergens in de Bijbel beloften dat het met de wereld alsmaar beter zal gaan, een toestand die zou uit­mon­den in de geestelijke regering van Christus op aarde gedurende duizend jaar. Ik vind juist dat het met de wereld steeds slechter zal gaan en dat er tenslotte een schei­ding zal plaats­vinden tussen hen die wel en hen die niet gered zijn.")

Daarmee keerde Moody zich af van het optimistische geloof van het postmillennialisme, om het dispensatio­nalisme van John Nelson Darby te omarmen.

Darby en het dispensationalisme

Darby probeerde het klassieke premillennialisme betekenis te geven in een veranderende wereld. Daartoe liet hij zich leiden door het gedachtengoed van Edward Irving (geboren 1792). In tegenstelling tot de heersende opvatting in zijn tijd predikte Irving dat de Kerk niet stond aan de vooravond van een wereldwijde opwekking, maar juist aan de voor­avond van een wereldomvattende periode van afval. Deze periode zou duren tot de wederkomst van Chri­stus.12 Toen hij in een kerkelijk isolement geraak­te, verza­melde hij een groep van predikanten en aristo­craten om zich heen en begon met het beleggen van confe­renties rond profetische thema's. Daarbij werd veelal speculatief met het profetisch tekstmate­riaal omge­gaan. Voeg daarbij Irvings provocerende manieren, zijn nadruk op bovennatuurlijke geestesga­ven en zijn antipathie tegen het institutionele kerke­lijke leven, en het zal niemand verbazen dat hij de kerk verliet en de Katholieke Apostolische Kerk stichtte.13

Veel van Irvings denkbeelden vinden we terug bij J.N. Darby. Hij werd in Londen geboren in het jaar 1800 en leefde tot 1882. Hij liet een omvangrijk œuvre na, zo'n veertig werken. Hij was de grondleg­ger van de beweging van de "Brethren", in Nederland de "Verga­dering van Gelovigen". Mede via Dwight L. Moody, bekend van het Moody Bible Institute in Chica­go, en C.I. Scofield, bekend van de Scofield Reference Bible, heeft het gedach­tengoed van het passief premillennialisme (ofwel het Dispensationa­lisme) zich verspreid in de Evangelische Beweging tot vandaag de dag aan toe.

Belangrijk in het passief premillennialisme is het leerstuk van de bedelingen. Daarbij staat de gedachte voorop dat Gods gewone handelen niet het herstel van een dispensatie inhoudt, maar de vervanging van zo'n bedeling door een nieuwe. De theologie van de hoop versmalde hiermee. Niet de reformatie van de Kerk was van belang, maar de wederkomst van Christus. De Kerk was een afvallige Kerk geworden. De ware gelovigen dienden zich ervan af te schei­den. Dat de Kerk, de zending en het Evangelie voort­gang zouden maken in de wereld was daarom in de ogen van Darby een onjuiste gedachte. De heidenen zouden volharden in ongeloof. Het Joodse volk - zo meen­de hij - zou pas in de volgende bedeling tot geloof komen. Voor dit volk als geheel was in het heden van de heidenbedeling geen toekomst wegge­legd. Het Christendom was corrupt en vervallen in on­trouw. De kleine, gelovige rest diende zich eruit los te maken en zich van de Kerk en de wereld af te zonderen in afwachting van de wederkomst.14 De komst van Christus was aanstaande, met de opname van zijn Gemeente en de daaropvolgende periode van oordelen over de wereld (de Grote Verdruk­king). De Darbisten hoefden maar om zich heen te kijken om inderdaad tot de conclusie te komen dat de Kerk zich in een periode van verval en achteruit­gang bevond. Ook in onze tijd lijkt de erosie van geloof en hoop welhaast onstuitbaar. Waar is de hoop dat de Kerk de wereld zal overwinnen? Waar de ver­wachting dat de zending de Naam van Christus zal brengen tot de verste uithoeken van de aarde?

Richard Lovelace stelt terecht:

Zo heeft het passief premillennialisme niet enkel betekenis gegeven aan de veranderende wereld, maar is mede door haar toedoen de hoop op opwekking vervlogen en is het zicht op een hoopvolle toekomst voor Kerk en wereld belemmerd.
15

Samengevat

In de theologie van de hoop speelt het gedachten­goed van de wederkomst van Christus en het toe­komstige millennium een belangrijke rol. De meeste Puriteinen van het eerste uur zien uit naar de weder­komst van Christus en zijn geestelijke regering in hemel en op aarde. Voortgaande perio­den van uitstorting van de Heilige Geest (opwek­king, 'late regen') mogen we daarbij verwachten. Het amillen­nialistische standpunt.

Een minderheidsstandpunt wordt ingenomen door het klassiek (of positief) premillennialisme. Dat deelt het volk der Joden een aparte plaats toe in het toekom­stige heilshandelen van God met de mens. Men gaat uit van een letterlijke vervulling van profetie. De wederkomst van Christus gaat aan een letterlijk duizendjarig rijk vooraf. Wel neigen premillennia­listen ertoe te vervallen in allerlei intellec­tuele nieuwsgierig­heid en de berekening van specula­tieve eindtijdscenario's, maar de aloude puriteinse hoop voor de Kerk en de wereld weten zij vast te hou­den en zelfs uit te brei­den vanwege hun visie op het bijzon­dere heilshande­len van God met Israël.

De postmillennialisten bouwen de theologie van de hoop nog verder uit. Zij hebben zogezegd de tijd mee. Een hoopvol toekomstideaal staat hun voor ogen. De Kerk zal zich voortdurend hervormen en uiteindelijk - in een geest van opwekking en vernieu­wing - de wereld overwinnen. We schrijven de tijd van de eerste grote Opwekkingsbeweging in het midden van de 18e eeuw.

Maar in een periode van strijd, neergang en afval ontwikkelt zich daarna een vorm van premillennia­lis­me dat we passief zouden kunnen noemen. De hoop voor de wereld is vervlogen. De dramatische, zicht­bare wederkomst van Christus moet de Kerk uit haar benarde positie in de wereld bevrijden. Gelovi­gen trekken zich uit de wereld terug. Ho­op voor Israël wordt verscho­ven naar een toekomstige bede­ling. Er zijn twee heilswegen: één voor de Gemeente in deze tijd en één voor Israël in de toekomst. Zo wordt niet enkel het proces van secularisatie verklaard, maar onbe­doeld ook voorzien van een krachtige impuls.

De apostel Paulus verbindt in zijn brief aan Titus de gedachte van hoop op de verschijning van Christus met het verzaken van goddeloosheid en wereldse begeerten, met een rechtvaardig en godvruchtig leven. In verband met de aanstaande komst van de bruide­gom dient de bruid zich gereed te maken. De Heere wil onze harten versterken, zodat wij onberis­pelijk zijn in heiligheid voor onze God en Vader bij de komst van onze Heere Jezus Christus (1 Thess. 3:13).

Daarbij mogen wij ons vandaag laten waarschuwen en inspireren door het verleden. Dat verleden leert ons dat speculaties en berekeningen met betrekking tot de komst van Christus weinig zin hebben. Dat verleden inspireert ons om te blijven bidden voor een her­nieuwde uitstorting van de Heilige Geest. Dat verle­den waarschuwt ons voor de geest van pessi­misme, die de hoop teniet kan doen. Dat verleden inspireert ons tot ware oecumene van het hart, visie voor wereldevangelisatie, visie voor de bekering van het Joodse volk, bewogenheid met het sociale lot van onze medemens. Ook in tijden van geloofsafval en secularisatie.

Dat betekent dat, wanneer het amillennialisme zich ontdoet van haar gebrek aan realisme met betrekking tot de toekomst van Israël, het postmillennialisme het gevaar onderkent van utopisme met betrekking tot de toekomst van de wereld en het passief premillennialis­me zich ontdoet van haar tot passiviteit aanzet­tende pessimisme met betrekking tot de toekomst van de Kerk, het millennialis­me een flinke bijdrage kan leveren aan een evenwichti­ge theologie van hoop.            


1. Ian H. Murray, The Puritan Hope; Revival and the Interpre­tation of Prophecy [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1971], p. xiii.
2. Op verschillende plaatsen in het Oude Testament komen we het begrip 'late regen' tegen, onder andere in Joël 2:23. Dit begrip wordt verbonden met de twee oogstperioden in Israël en de daarbij behorende regenseizoenen. Voor het besef van de gelovige Israëliet waren goddelijke zegen en vruchtbaarheid onlosmakelijk met elkaar verbonden. De typisch westerse dualistische kijk op het leven - de zogenaamde schema's van wet en genade - was hen vreemd. De vroege regen verbond men met de voorjaarscyclus van feesten, de late regen met de late cyclus. Met name met het zogenaamde Sukkothfeest, ofwel het Loof­hutten­feest. Binnen het passief premillennialis­me gaat men er over het algemeen van uit dat de late regen haar vervulling zal vinden in de periode van het millennium. De volle zegen van de Heilige Geest daalt over de mensheid en de schepping neer. Zo'n opvatting laat weinig ruimte voor het werk van de Heilige Geest in onze tijd en 'verschraalt' de hoop op een hernieuwde uitstorting van de Heilige Geest over onze cultuur. Anderen wijzen er daarom terecht op dat de cycli van opwekking ook in onze 'bedeling' verwacht mogen worden. Deze gedachte wordt daarbij ook verbonden aan het begrip 'late regen'. Zo blijft er ruimte voor het werk van de Heilige Geest, die waait waarheen Hij wil, en wordt de hoop levend gehouden.
3. Ian H. Murray, a.w., p.48.
4. Ian H. Murray, a.w., p.85.
5. Mark A. Noll, Nathan O. Hatch, George M. Marsden, David F. Wells, John D. Woodbridge, Christianity in America; a Handbook [Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Company, Lion Publishing plc], p.99.
6. Mark A. Noll, e.a., a.w., p.100.
7. Richard F. Lovelace, The American Pietism of Cotton Mather; Origins of American Evangelicalism [Christian University Press, 1979], p.8.
8. Richard F. Lovelace, a.w., p.224.
9. Richard F. Lovelace, a.w., p.65.
10. Richard F. Lovelace, a.w., p.69.
11. Richard F. Lovelace, Dynamics of spiritual life; An Evangeli­cal Theology of Renewal [Illinois: In­ter-Varsity Press, 1992], p.377.
12. Ian H. Murray, a.w., p.189.
13. Ian H. Murray, a.w., p.194.
14.  Ian H. Murray, a.w., p.201.
15. Richard F. Lovelace, a.w., p.410.

© 1996 George Whitefield Stichting.